oefentoets

Oefentoets
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets

Slide 1 - Tekstslide

Hoe gaan we te werk (klas)?
  • Je vult steeds je definitieve antwoord in. 
  • Je mag pen en papier erbij houden voor klad.
  • Noteer in je schrift welk soort vragen je fout hebt (woordsoorten, zinsdelen, spelling, werkwoorden).
  • Bij elke vraag staat het aantal punten erbij. Noteer steeds het aantal punten dat je hebt gehaald per vraag.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe gaan we te werk (hw)?
  • Je vult steeds je definitieve antwoord in.
  • Je mag pen en papier erbij houden voor klad.
  • De vragen die je niet kunt nakijken, bespreken we na.
  • Noteer in je schrift welk soort vragen je fout hebt (woordsoorten, zinsdelen, spelling, werkwoorden).
  • Bij elke vraag staat het aantal punten erbij. Noteer steeds het aantal punten dat je hebt gehaald per vraag.

Slide 3 - Tekstslide

Vooraf: Ik denk dat ik een ... ga halen voor deze oefentoets. (100 = 10,0)
0100

Slide 4 - Poll

(3,5 p) Ontleed deze zin:

PV
OW
WG
NG
LV
MV
BWB
Gaan
jullie
Marco
echt
twintig euro
betalen
voor dat klusje?

Slide 5 - Sleepvraag

(3p) Ontleed deze zin:

PV
OW
WG
NG
LV
MV
BWB
Bij aanhoudende vorst
zal
het ijs
over enkele dagen
begaanbaar
zijn.

Slide 6 - Sleepvraag

(1p) Hoe noteer je het NG met de zinsdeeltekens?
Bij aanhoudende vorst zal het ijs over enkele dagen begaanbaar zijn.

Slide 7 - Open vraag

(1p) Hoe noem je het onderstreepte zinsdeel?
Is de beklimming van de Mont Ventoux een vermoeiende bezigheid?
A
lijdend voorwerp
B
naamwoordelijk deel
C
geen van beide

Slide 8 - Quizvraag

(1p) Hoe noem je het onderstreepte zinsdeel?
Ondanks haar langdurige blessure is Kitty clubkampioen geworden.

A
lijdend voorwerp
B
naamwoordelijk deel
C
geen van beide

Slide 9 - Quizvraag

(2p) Maak een zin met een vorm van het werkwoord schijnen die bestaat uit de zinsdelen: ow, NG en twee bwb’en. Je mag zelf de volgorde bepalen.

Slide 10 - Open vraag

(2p) Maak een zin met een vorm van het werkwoord schijnen die bestaat uit de zinsdelen: ow, WG en twee bwb’en. Je mag zelf de volgorde bepalen.

Slide 11 - Open vraag

(1,5p) Noteer de bijv.bep -> kern.
Op het pas gerenoveerde stationsplein in Eindhoven wordt een enorm lelijk kunstwerk geplaatst.

Slide 12 - Open vraag

(1p) Noteer de bijv.bep -> kern.
Wie van jullie heeft het grootste stuk van de slagroomtaart opgegeten?

Slide 13 - Open vraag

(0,5p) Gianni is bijna tot zijn dertigste student medicijnen gebleven.

is =
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 14 - Quizvraag

(0,5p) Gianni is bijna tot zijn dertigste student medicijnen gebleven.

Gebleven =
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 15 - Quizvraag

(2p) Benoem de woorden uit deze zin:
Ken jij iemand aan wie je dat zou durven vragen?

blw
olw
zn
bn
bw
zww
hww
kww
pers.vnw
bez.vnw
aanw.vnw
vr.vnw
vz
jij
aan
dat
vragen

Slide 16 - Sleepvraag

(2,5p) Benoem de woorden uit deze zin:  Wie naar het buitenland reist, moet bij de douane zijn ID laten zien.


blw
olw
zn
bn
bw
zww
hww
kww
pers.vnw
bez.vnw
aanw.vnw
vr.vnw
vz
het
moet
zijn
laten
ID

Slide 17 - Sleepvraag

(2,5p) Benoem de woorden uit deze zin: Ik struikelde over een onnozel hekje en toen verwondde ik me ernstig.

blw
olw
zn
bn
bw
zww
hww
kww
pers.vnw
bez.vnw
aanw.vnw
vr.vnw
vz
struikelde
onnozel
toen
ik
ernstig

Slide 18 - Sleepvraag

(1p) Om welk soort telwoord gaat het?
Eén moet de eerste zijn.
bep.htw
onbep.htw
bep.rtw
onbep.rtw
Eén
Eerste

Slide 19 - Sleepvraag

(1p) Om welk soort telwoord gaat het?
Met z'n drieën gingen we naar de tweede voorstelling.
bep.htw
onbep.htw
bep.rtw
onbep.rtw
drieën
tweede

Slide 20 - Sleepvraag

(0,5p) Om welk soort telwoord gaat het?
Hoeveelste werd Jury van Gelder?
bep.htw
onbep.htw
bep.rtw
onbep.rtw
hoeveelste

Slide 21 - Sleepvraag

(1p) Om welk soort telwoord gaat het?
Met z'n hoevelen zaten jullie bij de derde voorstelling?
bep.htw
onbep.htw
bep.rtw
onbep.rtw
hoevelen
derde

Slide 22 - Sleepvraag

Noteer op de volgende slide de signaalwoorden die een voorbeeld aangeven.

Symbolen kom je iedere dag tegen. Zodra iets ons meer vertelt dan zijn uiterlijke vorm, spreken we van een symbool. Denk maar aan voorwerpen als de trouwring van je ouders, of het hartje aan dat kettinkje om je hals. Ook veel dieren hebben een symbolische betekenis, bijvoorbeeld een ooievaar in een voortuin, een lieveheersbeestje of een uil in het logo van een bedrijf. Sommige symbolen zijn afkomstig uit een godsdienst. Zo gebruikt men in het christendom het kruis, de vis en het anker en in het jodendom de davidster en de menora, de zevenarmige kandelaar. 

Slide 23 - Tekstslide

(2p) Noteer hier de signaalwoorden van een voorbeeld uit de vorige tekst.

Slide 24 - Open vraag

(1p) Verbeter de zin door woorden die bij elkaar horen, dichter bij elkaar te zetten: Pierre kreeg een bekeuring, omdat hij drie weken geleden op de gevaarlijke kruising door rood licht reed.

Slide 25 - Open vraag

(0,5p) Welke spelling is correct?
A
exvrouw
B
ex-vrouw
C
ex vrouw

Slide 26 - Quizvraag

(0,5p) Welke spelling is correct?
A
radioactief
B
radio-actief
C
radio actief

Slide 27 - Quizvraag

(0,5p) Welke spelling is correct?
A
zijingang
B
zij-ingang
C
zij ingang

Slide 28 - Quizvraag

(0,5p) Welke spelling is correct?
A
40+kaas
B
40+-kaas
C
40+ kaas

Slide 29 - Quizvraag

(0,5p) Welke spelling is correct?
A
tuinmeubilair
B
tuin-meubilair
C
tuin meubilair

Slide 30 - Quizvraag

(0,5p) Welke spelling is correct?
A
proRussisch
B
pro-Russisch
C
pro Russisch

Slide 31 - Quizvraag

(0,5p) Noteer de volgende samenstelling correct:
NPO + nieuws + uitzending

Slide 32 - Open vraag

(1,5p) …(Houden) jij meer van … (bakken) of van … (koken) aardappeltjes?

Slide 33 - Open vraag

(1p) Welke woorden zijn goed gespeld?
A
op en aanmerkingen
B
dorpsstraten en -pleinen
C
-jassen en skibroeken
D
zoute en zoete dropjes

Slide 34 - Quizvraag

(2p) Ilja … (hebben, tt) de brief … (beantwoorden) waarin een advocaat hem ervan … (beschuldigen) zijn dier te … (verwaarlozen).

Slide 35 - Open vraag

(1p) Vroeger … (lusten) Hugo geen asperges, maar nu … (vinden) hij ze heerlijk.

Slide 36 - Open vraag

(1,5p) Erwin was … (verbazen) toen hij de … (vergroten) foto’s van zijn … (verbrijzelen) voet zag.

Slide 37 - Open vraag

Bereken nu je punt.
41 punten in totaal. 
17,5 punten = 4,0                        27,5 punten = 6,0 
23 punten = 5,0                          31 punten = 7,0   
26 punten = 5,6                          34,5 punten = 8,1

Exacte cijfer? Ga naar www.cijfersberekenen.nl
Vul in bij  normering: 63% non-lineair

Slide 38 - Tekstslide

Ik heb (ongeveer) een ... gehaald voor deze oefentoets. (100 = 10,0)
0100

Slide 39 - Poll

Had je dit van tevoren gedacht?
ja
nee

Slide 40 - Poll

Ben je tevreden met dit resultaat?
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

Wat kan je al goed?

Slide 42 - Woordweb

Waar moet je nog veel voor leren?

Slide 43 - Woordweb

Succes met leren!

Slide 44 - Tekstslide