De 1e wet van Newton

De 1e wet van Newton
SysNat 
v4 3.5/h4 4.1
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

De 1e wet van Newton
SysNat 
v4 3.5/h4 4.1

Slide 1 - Tekstslide

Leg in je eigen woorden uit in welke twee situaties je een drie-krachtenevenwicht kan oplossen.

Slide 2 - Open vraag

Slide 3 - Video

Hoe kan het dat de astronaut een taco kan maken zonder dat alles er uit valt?

Slide 4 - Open vraag

Leerdoelen (h/v)
Je kan aan het einde van de les:
  1. de mogelijke effecten van (resulterende) kracht op een voorwerp benoemen
  2. Uit een verandering van snelheid afleiden welke richting de (resulterende) kracht op een voorwerp heeft
  3. Berekeningen maken en beredeneren met krachten waarin de resulterende kracht nul is (                       )
Fres=0

Slide 5 - Tekstslide

Traagheid
Objecten willen graag met dezelfde snelheid bewegen. Pas nadat er een resultante kracht op werkt, zal de snelheid of richting van de snelheid veranderen. 


Slide 6 - Tekstslide

Welke krachten werken er op de taco tijdens het filmpje?

Slide 7 - Open vraag

Traagheid
De taco veranderd pas van richting als deze wordt aangeraakt door de astronaut. 


Sir Isaac Newton beschreef dit gedrag al in 1687:
"A body remains at rest, or in motion at a constant speed in a straight line, except insofar as it is acted upon by a force"

Slide 8 - Tekstslide

1e wet van Newton
Dit noemen wij de eerste wet van Newton. In Nederlands:

Een object zonder resultante kracht staat stil of heeft een constante snelheid. 

Formulevorm:

Fres=0v=0 of constant
LD1
de mogelijke effecten van (resulterende) kracht op een voorwerp benoemen

Slide 9 - Tekstslide

Resultante kracht
Uit par. 3.2 Krachten samenstellen
De resultante kracht             is de som van alle krachten die op een voorwerp werken, rekening houdend met de richting van de krachten. 

VWO:
Fres=i Fi=F1+F2+...+Fi
Fres
LD1
de mogelijke effecten van (resulterende) kracht op een voorwerp benoemen

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
Berra is aan het uitpakken. Hij schuift een 
verhuisdoos over de grond met een constante snelheid. De schuifweerstandskracht is 50 N. Hoe hard duwt Berra?
LD3
Berekeningen maken en beredeneren met krachten waarin de resulterende kracht nul is (Fres = 0)

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
HAVO 
De snelheid is constant, dus de resultante
kracht moet 0 N zijn. De weerstandskracht werkt in de tegengestelde richting als de duwkracht, dus die is negatief. Samen zijn de kracht 0, dus moet de duwkracht ook 50 N zijn. 

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld
VWO: De snelheid is constant, dus de resultante
kracht moet 0 N zijn. De schuifweerstandskracht werkt tegengesteld, dus moet negatief zijn.
Fres=0=iFi
iFi=Fduw+Fw,schuif=0
Fduw=Fw,schuif=(50) N=50 N

Slide 13 - Tekstslide

Maak de voorbeeldopdracht op
VWO: pag.148
HAVO: pag. 132
Geef hier je antwoord

Slide 14 - Open vraag

Verandering in snelheid 
Als een object met constante snelheid beweegt, is de resultante kracht dus 0 N. Als je dit voorwerp wilt afremmen of versnellen, zal je dus een kracht moeten uitoefenen. De richting van de kracht geeft aan in welke richting de versnelling toeneemt. 
LD2
Uit een verandering van snelheid afleiden welke richting de (resulterende) kracht op een voorwerp heeft

Slide 15 - Tekstslide

Verandering in snelheid 
De doos beweegt naar rechts met een constante snelheid


Een kracht wordt naar rechts uitgeoefend, dus de snelheid wordt groter naar rechts.
v1  0
v2>v1

Slide 16 - Tekstslide

Verandering in snelheid 
De doos beweegt naar links met een constante snelheid


Een kracht wordt naar rechts uitgeoefend, dus de snelheid wordt kleiner naar links.
v1  0
v2<v1

Slide 17 - Tekstslide

De doos beweegt naar links. De snelheid
is constant. Er wordt een kracht naar links
uitgeoefend. Wat gebeurt er met de
snelheid van de doos?
A
De snelheid naar links wordt groter
B
De snelheid naar links wordt kleiner
C
De snelheid blijft gelijk
D
De doos gaat direct met de lichtsnelheid.

Slide 18 - Quizvraag

De doos beweegt naar rechts. De snelheid
is constant. Er wordt een kracht naar links
uitgeoefend. Wat gebeurt er met de
snelheid van de doos?
A
De snelheid naar rechts wordt groter
B
De snelheid naar rechts wordt kleiner
C
De snelheid blijft gelijk
D
De doos ontploft spontaan

Slide 19 - Quizvraag

De doos beweegt naar onder. De snelheid
is constant. Er wordt een kracht naar links
uitgeoefend. Wat gebeurt er met de
snelheid van de doos?
A
De snelheid naar links wordt groter
B
De snelheid naar rechts wordt groter
C
De snelheid blijft gelijk
D
De doos stopt direct en beweegt niet verder

Slide 20 - Quizvraag

De doos beweegt naar voren. De snelheid
is constant. Er wordt een kracht naar
achteren uitgeoefend.
Hoe verloopt de snelheid?
A
B
C
D

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Video

Fietsen
Iets dat al deze fietsen gemeen hebben is dat ze wielen hebben. En wielen genereren rolweerstand. Dit uit zich in rolweerstandskracht die tegenwerkt aan de snelheid van de fiets. 
LD2
Uit een verandering van snelheid afleiden welke richting de (resulterende) kracht op een voorwerp heeft
LD3
Berekeningen maken en beredeneren met krachten waarin de resulterende kracht nul is (Fres = 0)

Slide 23 - Tekstslide

Hoe kan het dat als je fiets met een constante snelheid, niet afremt?

Slide 24 - Open vraag