V3 Grammatica 6 samentrekking


Welkom V3T!


Grammatica 6: samentrekking
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Welkom V3T!


Grammatica 6: samentrekking

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdrachten nakijken
  3. Herhaling grammatica 6: (verkeerd aansluitende) beknopte bijzin
  4. Grammatica 6: samentrekking
  5. Herhaling ww-spelling
  6. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerkopdracht 1 nakijken
a te hebben gezocht
b In het gelid staand
c om extra informatie in te winnen
d herkend aan de lichaamsgeur

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerkopdracht 4 nakijken
a Het onderwerp van de zin (de bus) is niet hetzelfde als het denkbeeldige onderwerp van de beknopte bijzin (de leerlingen). Er staat nu dat de bus het museum bezocht heeft.
Verbetering: Nadat zij het Museum van Trier bezocht hadden, gingen de leerlingen met de bus terug naar Cochem.
b Het onderwerp van de zin (we) is niet hetzelfde als het denkbeeldige onderwerp van de beknopte bijzin (het schadeformulier).
Verbetering: Wij zenden u het schadeformulier als bijlage.
c Doordat de hoofdzin een passieve zin is, is het onderwerp van de zin (de formules) niet hetzelfde als het denkbeeldige onderwerp van de beknopte bijzin (jullie/wij/de leerlingen).
Verbetering: Als je een goed cijfer wil halen, moeten de formules uit het hoofd geleerd worden.

Slide 5 - Tekstslide

Huiswerkopdracht 4 nakijken
d Doordat het een passieve zin is, is het onderwerp van de zin (de afwas) niet hetzelfde als het denkbeeldige onderwerp van de beknopte bijzin (zij/wij).
Verbetering: Na lang gedineerd te hebben, deden we toch nog maar de afwas.
e Het onderwerp van de zin (het weer) is niet hetzelfde als het denkbeeldige onderwerp van de beknopte bijzin (ik/jij/wij/zij).
Verbetering: Toen we terugkwamen van een verregende vakantie, klaarde het weer in Nederland op.
f Het onderwerp van de zin (de hoofdact) is niet hetzelfde als het denkbeeldige onderwerp van de beknopte bijzin (ik/jij/wij/zij).
Verbetering: Nadat we twee uur gewacht hadden in de HMH, begon eindelijk de hoofdact.


Slide 6 - Tekstslide

Huiswerkopdracht 4 nakijken
g Het onderwerp van de zin (het zwembad) is niet hetzelfde als het denkbeeldige onderwerp van de beknopte bijzin (ik/jij/wij/zij).
Verbetering: Toen we aankwamen op de camping bleek het zwembad wegens blauwalg gesloten.
h Het onderwerp van de zin (de politie) is niet hetzelfde als het denkbeeldige onderwerp van de beknopte bijzin (een 55-jarige vrouw).
Verbetering: Een 55-jarige vrouw die maandenlang chocola had gepikt in supermarkten, werd met haar tas vol dozen chocola door de politie gearresteerd.

Slide 7 - Tekstslide

In een beknopte bijzin staan geen persoonsvorm en onderwerp.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de beknopte bijzin in de volgende zin?
Net op tijd in het stadion aangekomen, liepen de supporters snel naar hun plaatsen.

Slide 9 - Open vraag

Bij een verkeerd aansluitende beknopte bijzin zijn het onderwerp in de bijzin en de hoofdzin niet hetzelfde.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Maak van de verkeerd aansluitende beknopte bijzin een volledig kloppende bijzin.
Op onze vakantiebestemming aangekomen, vielen de mussen van het dak.

Slide 11 - Open vraag

Samentrekking
Samentrekking = wanneer in een samengestelde zin één of meerdere delen verkort worden weergegeven.


Bijvoorbeeld
Jan at een appel en Kees (at) een peer
Jan gaf een klap aan Kees en Kees (gaf een klap) aan Jan.

Slide 12 - Tekstslide

Juiste samentrekking
Vier voorwaarden voor een juiste samentrekking:
  1. De betekenis moet hetzelfde zijn.
  2. Het getal en de tijd moeten hetzelfde zijn.
  3. De grammaticale functie moet hetzelfde zijn.
  4. Het samengetrokken zinsdeel moet in de tweede zin op dezelfde plaats komen ten opzichte van de persoonsvorm (ervoor of erachter).

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Geef aan welke zinnen een foutieve samentrekking bevatten. Geef ook aan op welke voorwaarde de samentrekking misgaat.
1. Hier werd veel gespeeld en muren met graffiti bespoten.
2. Wil je de rode of de gele snoepjes? 
3. Ben is een grote liefhebber van de natuur en dan ook veel buiten.
4. Angela smeerde haar gezicht in en hem daarna snel naar het strand.
5. Hij kwam binnen, hing zijn jas op en ging zitten.

Slide 18 - Open vraag

Herhalen ww-spelling

Slide 19 - Tekstslide

Wat doe ik bij werkwoordspelling het eerst?
A
ik kijk of het in te vullen woord een persoonsvorm is
B
Ik kijk in welke tijd de zin staat.
C
Ik kijk wat het onderwerp van de zin is.
D
Ik vul maar gewoon wat in.

Slide 20 - Quizvraag

Vul de werkwijzer werkwoordspelling in.
woordsoort bepalen
persoonsvorm
voltooid deelwoord
infinitief
tt
vt
hele werkwoord
1. verlengproef
2. 't kofschip
eindigt nooit op dt

ik-vorm
ik-vorm + t
hele ww
1. verlengproef
2. 't kofschip
eindigt vaak op -de(n) of -te(n)

Slide 21 - Sleepvraag

Het ... (worden) tijd dat je werkwoordspelling ... (snappen).
A
word, snap
B
wordt, snapt
C
word, snapt
D
wordt, snap

Slide 22 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.

Slide 23 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 24 - Quizvraag

Zij herhaald die werkwoordspelling voortdurend.
A
goed
B
fout

Slide 25 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Manou verstuurt een brief
B
Manou verstuurd een brief
C
Manou verstuurdt een brief

Slide 26 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 27 - Quizvraag

Werkwoordspelling
A
Zij downloadt het document
B
Zij download het document

Slide 28 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Hij bediend
B
Hij bedient
C
Hij bediendt

Slide 29 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 30 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
C
Het hout is opgebrant.

Slide 31 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Hij bediend
B
Hij bedient

Slide 32 - Quizvraag

Werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 33 - Quizvraag

Werkwoordspelling moeilijk? Ben je mal! Je volgt gewoon het stroomschema. Je begint altijd met het beoordelen of het werkwoord een [                              ] is. Daarna kijk je naar de [                            ] van de zin. 
De [                          ] van het werkwoord vind je door -en weg te halen. 
Je gebruikt de regel van [                              ] alleen in de
[                        ] tijd. Eindigt de stam op een van die medeklinkers? Dan voeg je [                        ] toe. 
Bij het [                                       ] werkwoord schrijf je het woord zo [                             ] mogelijk, maar alleen als de uitspraak het toelaat.
De infinitief is een onafhankelijk werkwoord; De vorm is niet afhankelijk van hoeveelheid of tijd. Dit is altijd het [                                  ].
persoonsvorm
tijd
stam
't ex-kofschip
tegenwoordige
verleden
+te
+de
bijvoeglijk gebruikte
kort
lang
hele werkwoord

Slide 34 - Sleepvraag

Menig leerling [                      ] zich de strijd met de vermaledijde d’s en t’s. Je moet er goed op letten dat de laatste letter, afhankelijk van de vorm en tijd van het werkwoord, soms [                      ]. Het is dan ook niet voor niets dat de werkwoordspelling jaarlijks wordt 
[                       ]. Een foutje is ook na jarenlange training, nauwgezette oefening en gerichte uitleg zo [                       ]. Hoewel er enkele lastige regels toegepast dienen te worden, moet je er wel op blijven letten dat iedere letter de juiste uitgang krijgt die het heeft
 [                       ].
Zorg ervoor dat je alle regels nog een keer zorgvuldig [                       ]. De werkwoordspelling is echt nooit [                       ], maar bij het schrijven heb je het stappenplan gewoon niet voldoende 
[                       ]. Het [                       ]vast nog wel eens dat je een slordigheidsfoutje maakt, maar je tekst krijgt de zorg die het 
[                       ].

herinnert
herinnerd
verandert
veranderd
herhaalt
herhaald
gebeurt
gebeurd
verdient
verdiend

Slide 35 - Sleepvraag

Werkwoordspelling moeilijk? Ben je mal! Je volgt gewoon het stroomschema. Je begint altijd met het beoordelen of het werkwoord een [                              ] is. Daarna kijk je naar de [                            ] van de zin. 
De [                          ] van het werkwoord vind je door -en weg te halen. 
Je gebruikt de regel van [                              ] alleen in de
[                        ] tijd. Eindigt de stam op een van die medeklinkers? Dan voeg je [                        ] toe. 
Bij het [                                       ] werkwoord schrijf je het woord zo [                             ] mogelijk, maar alleen als de uitspraak het toelaat.
De infinitief is een onafhankelijk werkwoord; De vorm is niet afhankelijk van hoeveelheid of tijd. Dit is altijd het [                                  ].
persoonsvorm
tijd
stam
't ex-kofschip
tegenwoordige
verleden
+te
+de
bijvoeglijk gebruikte
kort
lang
hele werkwoord

Slide 36 - Sleepvraag

Huiswerkopdrachten maken
  • Maak opdracht 2 en 5 op pagina 160-161 van je boek.
  • Deze opdrachten zijn huiswerk voor volgende les
  • Je krijgt de rest van de les de tijd om aan deze opdrachten te werken.
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur. 

Slide 37 - Tekstslide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les
  • Huiswerk: maken opdr. 2 en 5 (p. 160-161) + leren theorie p. 158 en 159
  • Meenemen: LAPTOP, leesboek, boek, schrift en pen
  • Programma: herhaling grammatica 3, 4 en 6 en ww-spelling

Slide 38 - Tekstslide