Toets H11 DT44 Klas 4

Toets H11 DT 44
Zorg dat je geen mobiel, afleiding of mensen om je heen hebt tijdens de toets.
Maak de toets op een groot scherm. Tablet, Laptop of Desktop is sterk aangeraden.
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Toets H11 DT 44
Zorg dat je geen mobiel, afleiding of mensen om je heen hebt tijdens de toets.
Maak de toets op een groot scherm. Tablet, Laptop of Desktop is sterk aangeraden.

Slide 1 - Tekstslide

Ik verklaar hierbij dat ik zelfstandig de toets gedaan heb, zonder hulp van een boek of anderen.
A
ja
B
nee

Slide 2 - Quizvraag

Van wild zwijn tot varken
In de loop van de eeuwen zijn er veel veranderingen opgetreden in het uiterlijk van het varken. Deze veranderingen zijn onder meer het gevolg van kunstmatige selectie. Zo hebben wilde zwijnen nog steeds een rechte staart, maar het varken van nu heeft een krulstaart. De eigenschap ‘krulstaart’ wordt veroorzaakt door een recessief gen. Er zijn ook veel niet-direct-zichtbare veranderingen opgetreden. Een wild zwijn heeft bijvoorbeeld 36 chromosomen in zijn gewone lichaamscellen en een varken 38 chromosomen.

Slide 3 - Tekstslide

In de tekst hiervoor wordt gesproken over kunstmatige van selectie. Welk antwoord omschrijft dat het beste?
A
Mensen kozen een wild zwijn en hebben die met modificatie veranderd in het huidige varken.
B
In de loop der tijd zijn de varkens door selectie van de beste eigenschappen veranderd.
C
Als je de natuur zijn gang laat gaan, ontstaan er vanzelf andere varkens, die zich kunnen voortplanten.
D
Het uitkiezen van de varkens met de gewenste eigenschappen om daar mee door te fokken.

Slide 4 - Quizvraag

Van wild zwijn tot varken
In gebieden waar varkens los rondlopen, komen kruisingen tussen varkens en wilde zwijnen regelmatig voor. 

Een varken is homozygoot voor de eigenschap krulstaart.

Een wild zwijn is homozygoot voor de eigenschap rechte staart

Slide 5 - Tekstslide

Heeft een nakomeling uit zo’n kruising een krulstaart of een rechte staart?

Lees de informatie nog een keer goed.
A
Een krulstaart, want deze eigenschap is heterozygoot
B
Een rechte staart, want deze eigenschap is heterozygoot
C
Een krulstaart, want deze eigenschap is Dominant
D
Een rechte staart, want deze eigenschap is dominant.

Slide 6 - Quizvraag

Bij varkens en wilde zwijnen wordt het geslacht op dezelfde manier bepaald als bij de mens. In de afbeelding zijn chromosomen uit een cel te zien. Hoeveel chromosomen heeft een eicel van een wild zwijn?
A
36
B
18
C
38
D
19

Slide 7 - Quizvraag

Zijn de chromosomen op de afbeelding afkomstig uit een cel van een mannelijk of van een vrouwelijk dier?
A
mannelijk, want twee chromosomen zijn niet even groot.
B
mannelijk, want twee chromosomen zijn even groot.
C
vrouwelijk, want twee chromosomen zijn niet even groot.
D
vrouwelijk, want twee chromosomen zijn even groot.

Slide 8 - Quizvraag

Kunnen de chromosomen op de afbeelding afkomstig uit een cel van een teennagel van een zwijn?
A
Nee, een teennagel heeft een oneven aantal chromosomen.
B
Ja, een teennagel heeft een even aantal chromosomen.
C
Nee, een teennagel bevat geen geslachts-chromosomen.
D
Ja, een teennagel bevat ook geslachts-chromosomen.

Slide 9 - Quizvraag

Bij welke techniek van vermeerderen hebben de nakomelingen dezelfde eigenschappen als de ouders?
A
Bij geslachtelijke voortplanting
B
Bij klonen
C
Bij kunstmatige selectie
D
Bij natuurlijke selectie

Slide 10 - Quizvraag

Taaislijmziekte is een ernstige erfelijke ziekte die wordt veroorzaakt door een recessief gen (r). Mensen die het dominante gen (R) bezitten, hebben de ziekte niet.

Clara is zwanger. Ze wil weten of haar kindje taaislijmziekte heeft. Welk soort onderzoek kan zij het beste laten doen?
A
Een DNA vingerafdruk
B
Een vruchtwaterpunctie
C
Een weefselkweek
D
Een DNA-modificatie

Slide 11 - Quizvraag

Taaislijmziekte is een ernstige erfelijke ziekte die wordt veroorzaakt door een recessief gen (r). Mensen die het dominante gen (R) bezitten, hebben de ziekte niet.

Het onderzoek wijst uit dat de baby geen taaislijmziekte zal krijgen. Welk genotype of welke genotypen kan de baby hebben?
A
rr
B
Rr
C
RR
D
RR of Rr

Slide 12 - Quizvraag

Kloneren
Men wil van een koe met gunstige eigenschappen veel meer nakomelingen krijgen dan op een natuurlijke manier mogelijk is. Dat is tegenwoordig mogelijk met de kloneer-methode. Bij kloneren wordt een zogenoemde superkoe bevrucht door een stier met gunstige eigenschappen. De bevruchte eicel deelt zich. Het klompje cellen wordt uit de superkoe gehaald en gesplitst. Wat er gebeurt bij het kloneren, is schematisch weergegeven in de afbeelding op de volgende sheet.

Slide 13 - Tekstslide

Kloneren
Men wil van een koe met gunstige eigenschappen veel meer nakomelingen krijgen dan op een natuurlijke manier mogelijk is. Dat is tegenwoordig mogelijk met de kloneer-methode. Bij kloneren wordt een zogenoemde superkoe bevrucht door een stier met gunstige eigenschappen. De bevruchte eicel deelt zich. Het klompje cellen wordt uit de superkoe gehaald en gesplitst. Wat er gebeurt bij het kloneren, is schematisch weergegeven in de afbeelding op de volgende sheet.

Slide 14 - Tekstslide

Zijn de delingen bij proces X op de afbeelding gewone celdelingen (mitosen) of zijn het reductiedelingen (meiosen)? Of is dit niet te zeggen op grond van de gegevens?
A
Gewone celdelingen (mitosen).
B
Reductiedelingen (meiosen).
C
Dit is niet te zeggen op grond van de gegevens.

Slide 15 - Quizvraag

Bij het kloneren wordt gebruikgemaakt van een aantal koeien: de superkoe, de donorkoe en draagkoeien.
Levert de donorkoe een bijdrage aan het genotype van de kalveren? En levert een draagkoe daaraan een bijdrage?
A
Beiden
B
Geen van beiden.
C
Alleen de draagkoe
D
Alleen de donorkoe.

Slide 16 - Quizvraag

Een gewone lichaamscel van een koe heeft zestig chromosomen.

Hoeveel chromosomen heeft een cel P (zie afbeelding)? En hoeveel heeft een cel R er?
A
Cel P: 30 Cel R: 30
B
Cel P: 60 Cel R: 30
C
Cel P: 30 Cel R: 60
D
Cel P: 60 Cel R: 60

Slide 17 - Quizvraag

Hebben de drie kalveren die bij dit kloneren zijn ontstaan, allemaal hetzelfde geslacht of kunnen ze ook een verschillend geslacht hebben? Leg je antwoord uit.
A
Hetzelfde, want alle cellen komen van de superkoe.
B
Hetzelfde, want alle cellen zijn vrouwelijk.
C
Verschillende, want er zijn een koe en een stier betrokken.
D
Verschillend, want het is gewoon voortplanting.

Slide 18 - Quizvraag

Een boer liet een dwergstruisvogel paren met een gewone struisvogel.
Er werden normale struisvogelkuikens geboren. Deze nakomelingen kregen zelf ook weer nakomelingen die gewone struisvogels waren.

Behoren de gewone struisvogel en de dwergstruisvogel tot dezelfde soort of niet?
A
Ja, er kwamen vruchtbare nakomelingen uit de eieren.
B
Ja, er kwamen normale struisvogels uit de eieren.
C
Nee, er kwamen alleen normale struisvogels uit de eieren.
D
Nee, want hun fenotype is verschillend

Slide 19 - Quizvraag

Bij welke van deze kruisingen hebben alle nakomelingen hetzelfde genotype?
A
Rr x rr
B
RR x rr
C
RR x Rr 
D
Rr x Rr

Slide 20 - Quizvraag

Bij mensen is het gen voor een loszittend oorlelletje dominant over dat van een vastzittend oorlelletje.
Een man en een vrouw zijn heterozygoot voor deze eigenschap.
Hoe groot is de kans dat ze een kind krijgen dat ook heterozygoot is?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 21 - Quizvraag

Het kunnen proeven van een bepaalde stof wordt bepaald door een dominant gen (A).
Het niet kunnen proeven komt door een recessief gen.
Welke van de onderstaande ouders kunnen een kind krijgen dat deze stof niet kan proeven?
A
aa en AA
B
Aa en AA
C
Aa en Aa
D
AA en AA

Slide 22 - Quizvraag

Bij mensen is het gen voor krullend haar (H) dominant over het gen voor sluik haar (h).
Je ziet hier een stamboom van een bepaalde familie.
Hoe groot is de kans dat persoon 2 homozygoot is?
A
25
B
50
C
75
D
100

Slide 23 - Quizvraag

Een man en een vrouw hebben drie kinderen. Het zijn twee jongens en een meisje. De man kan tongrollen. De vrouw niet.
Eén van de jongens en het meisje kunnen ook tongrollen. De andere jongen niet. Het kunnen tongrollen is een dominante eigenschap.
Is tongrollen een geslachtsgebonden eigenschap?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quizvraag

Een man en een vrouw hebben drie kinderen. Het zijn twee jongens en een meisje. De man kan tongrollen. De vrouw niet.
Eén van de jongens en het meisje kunnen ook tongrollen. De andere jongen niet. Het kunnen tongrollen is een dominante eigenschap.
Wat is het genotype van de vrouw?
A
Aa
B
AA
C
aa

Slide 25 - Quizvraag

In de afbeelding zie je hoe een rups tijdens zijn leven verandert: eerst in een pop en later in een vlinder.

Verandert zijn genotype door die veranderingen? En zijn fenotype?
A
genotype verandert fenotype verandert niet
B
genotype verandert fenotype verandert
C
genotype verandert niet fenotype verandert
D
genotype verandert niet fenotype verandert niet

Slide 26 - Quizvraag

Syndroom van Down
Het syndroom van Down wordt vaak overgebracht door ouders die dat niet hebben. In de geslachtscellen van de vader of de moeder zit een chromosoom te veel. Door dit chromosoom zijn een aantal afwijkingen bij het kind aanwezig. De persoon in de afbeelding heet David en heeft een kind. Dat is ontstaan nadat David met een partner zonder syndroom van Down seks heeft gehad. In de geslachtscellen van David zitten of 2 chromosomen 21 of 1 chromosoom 21. De kans op een of 2 chromosoom 21 in een geslachtscel is even groot.

Slide 27 - Tekstslide

Het syndroom van Down

Slide 28 - Tekstslide

Hoe groot is de kans dat het kind van David syndroom van Down heeft?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 29 - Quizvraag

Is het syndroom van Down een voorbeeld mutatie? Leg je antwoord uit.
A
Ja, want er heeft een plotselinge verandering van een gen plaatsgevonden.
B
Nee, want er heeft geen plotselinge verandering van een chromosoom plaatsgevonden.
C
Ja, want er heeft een plotselinge verandering van een chromosoom plaatsgevonden.
D
Nee, want er heeft geen plotselinge verandering van een gen plaatsgevonden.

Slide 30 - Quizvraag

Er zijn bij een patiënt in het ziekenhuis kankercellen in de dunne darm gevonden. De arts heeft dat in een gesprek moeten vertellen aan de patiënt.
Uiteindelijk is het deel van de darmen die kankercellen bevatten verwijderd in een operatie. Zijn de eigenschappen van de kankercellen in de darmen hetzelfde als de cellen in andere delen van het lichaam?
A
Nee, want er heeft een mutatie plaatsgevonden
B
Ja, het zijn immers cellen uit hetzelfde lichaam.
C
Nee, kankercellen weten niet meer wat ze moeten doen.
D
Ja, alleen kankercellen kunnen iets extra's

Slide 31 - Quizvraag

Gelukkig voor de patiënt zijn de kankercellen nog niet verspreid door het lichaam. Hoe zouden we die vervelende gebeurtenis noemen?
A
Inzaaiingen
B
Melanitis
C
Uitzaaiingen
D
Verkankeren

Slide 32 - Quizvraag

Doordat een deel van de darmen zijn verwijderd bij de patiënt moet hij een speciaal dieet hebben. Moeten de kinderen van de patiënt nu ook dat speciale dieet volgen? Geef een reden waarom dat wel of niet moet.
A
Ja, want ze kunnen ook deze vorm van kanker krijgen.
B
Ja, want ze hebben dezelfde genen.
C
Nee, want de kanker is nog niet bij ze waar genomen.
D
Nee, want zij hebben een ander fenotype.

Slide 33 - Quizvraag