3F Werkwoordspelling vt en vd

Nederlands
Welkom! Fijn dat je er bent.
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Welkom! Fijn dat je er bent.

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Werkwoordspelling: verleden tijd (vt) en voltooid deelwoord (vd)

Leerdoelen:
  • je weet hoe je de verleden tijd vormt;
  • je kunt een vd herkennen en je weet hoe je het moet schrijven;
  • voorbereiding op het instellingsexamen schrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Pv vt

Slide 3 - Tekstslide

SCHEMA WERKWOORDSPELLING

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vorm je de verleden tijd van een zwak werkwoord?

Slide 5 - Open vraag

Stelling: Een zwak werkwoord verandert van klank in de verleden tijd. (Bijv. lopen - liep)
timer
0:15
A
Ja, dat klopt
B
Nee, dat klopt niet

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het kenmerk van een sterk werkwoord?

Slide 7 - Open vraag

Het meisje duikt het water in.
Duikt is .........
timer
0:15
A
een zwak werkwoord
B
een sterk werkwoord

Slide 8 - Quizvraag

De hond blaft al de hele avond.
Blaft is .........
timer
0:15
A
een zwak werkwoord
B
een sterk werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Een zwak werkwoord krijgt ...
timer
0:20
A
in de verleden tijd -de(n) of -te(n) achter de ik-vorm
B
een klinkerverandering in de verleden tijd
C
een klinkerverandering in de tegenwoordige tijd
D
in de verleden tijd -de(n) of -te(n) achter de stam

Slide 10 - Quizvraag

timer
0:40
Hoe vorm je de stam
van een ww?

Slide 11 - Woordweb

timer
0:40
Geef eerst de stam,
dan de ik-vorm van
'lopen'

Slide 12 - Woordweb

Wat is de stam van het werkwoord
vergeven?
timer
0:15
A
vergeef
B
vergeeft
C
vergeven
D
vergev

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de stam van het werkwoord verhuizen?
timer
0:15
A
verhuis
B
verhuiz
C
verhuise
D
verhuize

Slide 14 - Quizvraag

vt
't  ex kofschip 

(fietsen)
  1. fiets
  2. De kleuter fietste
        Wij fietsten

  1. Kijk naar de stam.
  2. Laatste letter stam in ‘t kofschip of sis-klank?
      Ja = stam +te(n)
      Nee = stam + de(n)

Slide 15 - Tekstslide

vt
't ex kofschip 

Woorden met z/v

(verhuizen)
  1. verhuiz
  2. Ik verhuisde

(leven)
  1. lev
  2. wij leefden

  1. Kijk naar de stam.
  2. Laatste letter stam in ‘t kofschip of sis-klank?
      Ja = stam +te(n)
      Nee = stam + de(n)

Slide 16 - Tekstslide

Hij ___ (verven) het huis.
timer
0:15
A
verfte
B
verfde

Slide 17 - Quizvraag

Ik ___ (shoppen) niet in de winkelstraat, maar ik ___ (surfen)
op internet.
timer
0:30
A
shopde - surfde
B
shopte - surfte
C
shopde - surfte
D
shopte - surfde

Slide 18 - Quizvraag


timer
0:20
A
Goed
B
Fout - ontruimten
C
Fout - ontruimden
D
Fout - ontruimde

Slide 19 - Quizvraag

Hij ___ (melden) dat jouw mening zijn keuze ___ (beïnvloeden).
timer
0:30
A
melde - beïnvloede
B
meldde - beïnvloedde
C
melde - beïnvloedde
D
meldde - beïnvloede

Slide 20 - Quizvraag

Vorm een zin
met een vd.

Slide 21 - Woordweb

Voltooid deelwoord (iets is gebeurd)




Mees verandert (is tt, dus ik-vorm + t) vaak zijn inrichting, maar Guus heeft nog nooit de inrichting veranderd (vd).
Vorig jaar heeft Mees de vakantiebestemming bepaald (vd), maar Guus bepaalt (is tt, dus ik-vorm + t) het dit jaar.


Slide 22 - Tekstslide

Zwak werkwoord vd
Voor een zwak werkwoord gebruiken we 't  ex kofschip 

    Astrid heeft hard gewerkt. (= stam+t --> werk+t)
    Ik had hem niet herkend. (= stam+d --> herken+d)


Slide 23 - Tekstslide

Sterk werkwoord vd
Het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord eindigt meestal op -n of -en:

    Heb je het nou begrepen?   begrijpen - begrepen
    Wie heeft dat gedaan?   doen - deden
We hebben gisteren gezwommen.   zwemmen - zwommen

Slide 24 - Tekstslide

‘t ex kofschip
Ik ben (verhuizen).
  1. verhuiz
  2. Ik ben verhuisd.

Ik heb (verven).
  1. verv
  2. Ik heb geverfd.



  1. Kijk naar de stam.
  2. Laatste letter stam in ‘t ex kofschip?

Ja = ge-, ver-, ont-, be- +t
Nee = ge-, ver-, ont-, be- +d

Verlengingsproef kun je ook gebruiken, maak het woord langer.

Slide 25 - Tekstslide

Ik had ___ (beloven) hem de prijs te geven, maar hij heeft ___ (weigeren).
timer
0:25
A
beloofd - geweigerd
B
belooft - geweigert
C
belooft - geweigerd
D
beloofd - geweigert

Slide 26 - Quizvraag

De kat heeft de bank kapot ___ (krabben) en nu hebben wij een nieuwe bank ___ (aanschaffen).
timer
0:25
A
gekrabd - aangeschafd
B
gekrabt - aangeschaft
C
gekrabd - aangeschaft
D
gekrabt - aangeschafd

Slide 27 - Quizvraag


Er wordt
timer
0:25
A
Goed
B
Fout - besteet
C
Fout - besteed

Slide 28 - Quizvraag

Jessica (geloven)... niet meer in Sinterklaas.
timer
0:20
A
gelooft
B
geloofd

Slide 29 - Quizvraag

Ik heb mijn huiswerk (verwaarlozen)... .
timer
0:20
A
verwaarloost
B
verwaarloosd

Slide 30 - Quizvraag

Ze geeft zelfs aan dat ze er nooit in heeft (geloven)...
timer
0:20
A
gelooft
B
geloofd
C
geloofdt

Slide 31 - Quizvraag

De broodjes in de kantine zijn heerlijk ...
timer
0:25
A
belegd
B
verlegd
C
gelegd
D
herlegd

Slide 32 - Quizvraag

De crimineel werd gisteren (...oordelen).
timer
0:25
A
geoordeelt
B
geoordeeld
C
veroordeelt
D
veroordeeld

Slide 33 - Quizvraag

Waar heb je nog vragen over?

Slide 34 - Open vraag

Aan de slag!
Maken in Nu Nederlands gram 3.2 en 3.3. Maak eerst de instaptoets.

Studiemeter 3F onderdeel werkwoordspelling. Instaptoets maken.




Slide 35 - Tekstslide

Einde van de les
Bedankt voor jullie aandacht!

Slide 36 - Tekstslide