In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Wat leer je deze les?
Wat een molecuulformule is
Wat kloppend maken is
Hoe je moet kloppend maken
Slide 1 - Tekstslide
Molecuulformule
Symbolen van de atoomsoorten in het molecuul
De index geeft aan hoeveel er van iedere atoomsoort inzit.
Het getal 1 mag je weglaten.
Voorbeeld: H2SO4 bevat 2 H-atomen, 1 S-atoom en 4 O-atomen
De coëfficiënt geeft aan hoeveel moleculen er zijn.
Bijvoorbeeld 3H2SO4
Slide 2 - Tekstslide
Regels kloppend maken
- Voor en na de pijl moeten van elke atoomsoort evenveel atomen zijn
- De index mag je NOOIT veranderen
- Je mag alleen de coëfficiënt veranderen. Die moet zo klein mogelijk zijn.
Slide 3 - Tekstslide
VOORBEELD
1H2 + 1O2 --> 1H2O
Slide 4 - Tekstslide
VOORBEELD
P + O2 --> P2O3
Slide 5 - Tekstslide
VOORBEELD
NaCl --> Na + Cl2
Slide 6 - Tekstslide
Wat staat er voor de K als de reactievergelijking kloppend is gemaakt?
K + O2 --> K2O
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen een reactieschema en een reactievergelijking?
Slide 8 - Open vraag
Schrijf ze over in je schrift en maak kloppend!
Slide 9 - Tekstslide
antwoorden
1. 2 K (s) + …Br2 (l)---> 2 KBr (s)
2. 2 KClO3 (s)--->2 KCl (s) + 3 O2 (g) .
3. …N2 (g) + 3 H2 (g)---> 2 NH3 (g)
4. 4 Na (s) + …O2 (g)--->2 Na2O (s)
5. 2 P (s) + 3 Cl2 (g)--->2 PCl3 (s)
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
uitleg par 4
ontledingsreacties
Slide 12 - Tekstslide
Ontledingsreacties
Slide 13 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Kijken hoe je een reactieschema kunt opstellen.
Kijken hoe je hiervan een reactievergelijking kunt maken.
Hoe gaan we dit doen?
Uitleg docent
Oefenen
Slide 14 - Tekstslide
Weet je nog?
Index: Kleine getalletje in de molecuulformule -> 2 in SO2
Coëfficiënt: getal voor de molecuulformule, 5 in 5 NaCl
Atomen zijn alleen, behalve sommige atomen, die zijn altijd met z'n tweeën: Cl I F Br O H N Claudia Fietst Naar Haar Oma In Breda
Slide 15 - Tekstslide
Reactieschema
Een chemische reactie kun je verkort weergeven in een reactieschema, waarin je de namen en de toestandsaanduidingen (= aggregatietoestanden) van de beginstoffen voor de pijl en van de reactieproducten achter de pijl plaatst.
Toestandsaanduidingen: gas (g), vast (s), vloeibaar (l) en opgelost (aq)
Slide 16 - Tekstslide
Reactievergelijking
In een reactievergelijking is er voor en na de pijl een gelijk aantal atomen van elke soort aanwezig.
Je noemt dat een kloppende reactievergelijking.
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Stappenplan
Schrijf het reactieschema op in woorden
Vervang de woorden door symbolen
Schrijf van elk soort atoom het aantal op, voor de pijl
Schrijf van elk soort atoom het aantal op, na de pijl
Pas het aantal atomen aan door de coëfficiënt te veranderen
Controleer of voor en na de pijl evenveel van elk atoomsoort aanwezig is.
Wat is de reactievergelijking van de verbranding van methaan?
Slide 19 - Tekstslide
Regels kloppend maken
Voor en na de pijl moeten van elke atoomsoort evenveel atomen zijn
Aan de moleculen zelf mag je niets veranderen (de index verandert niet)
Let op !! Als je op een half getal uitkomt voor de moleculen, doe je alle getallen (coëfficiënten) keer 2
Let op !! Uiteindelijk moeten de coëfficiënten de kleinst mogelijke hele getallen zijn.
Slide 20 - Tekstslide
Oefenen met Phet Colorado
Zie volgende slide
Slide 21 - Tekstslide
https:
Slide 22 - Link
Leerdoelen deze les
Je kunt het verschil tussen een reactieschema en een reactievergelijking aangeven.
Je kunt een kloppende reactievergelijking opstellen.
Bij welke reactie ontstaan er meer koolstofdioxidemoleculen? Bij de verbranding van methaan of de verbranding van etheen? (Stel eerst de reactievergelijkingen op.)
A
Verbranding van methaan
B
Verbranding van etheen
Slide 26 - Quizvraag
Bij welke reactie ontstaan er meer koolstofdioxidemoleculen? Bij de verbranding van methaan of de verbranding van etheen? (Stel eerst de reactievergelijkingen op.)
Slide 27 - Open vraag
Wat is een kenmerk van een chemische reactie?
A
Er treedt een energie-effect op
B
beginstoffen veranderen in reactieproducten
C
De wet van Lavoisier geldt
D
Alledrie de kenmerken zijn juist
Slide 28 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen een reactieschema en reactievergelijking?