Lichaamstaal

SOCIALE VAARDIGHEDEN
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Sociale vaardighedenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

SOCIALE VAARDIGHEDEN

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is lichaamstaal?


Door gebruik te maken van je lichaam en gezichtsuitdukkingen kan iemand anders al laten zien hoe jij je voelt. Dit noem je lichaamstaal. 

Er zijn verschillende vormen van lichaamstaal....

Slide 3 - Tekstslide

Je houding: hoe je zit of staat, hoe je je hoofd houdt.

Slide 4 - Tekstslide

De gebaren die je maakt: wat je vertelt met je handen en armen.
De gebaren die je maakt: 
wat je vertelt met je handen en armen.

Slide 5 - Tekstslide

Je gezichtsuitdrukking: wat je laat zien op je gezicht, welke emoties daarvan af te lezen zijn.

Slide 6 - Tekstslide

Oogcontact: de manier waarop je iemand aankijkt.

Slide 7 - Tekstslide

Kleding
Stemgebruik

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Valkuilen
Lichaamstaal is in veel situaties een goed hulpmiddel om elkaar beter te begrijpen. Maar... er kan ook verwarring door ontstaan.

Welke valkuilen kunnen er zijn?
Valkuilen

Lichaamstaal is in veel situaties een goed hulpmiddel om elkaar beter te begrijpen. 
Maar... er kan ook verwarring door ontstaan.

Welke valkuilen kunnen er zijn?

Slide 10 - Tekstslide

Quiz

Slide 11 - Tekstslide

1. Als iemand dezelfde houding aanneemt als zijn gesprekspartner...
A
vindt de ander dat na-apen meestal erg irritant
B
duidt dit vaak op overeenstemming
C
weet hij zichzelf geen goede houding te geven
D
komt dat wat stijfjes over

Slide 12 - Quizvraag

2. Als je collega tijdens een vergadering zijn armen kruist ...
A
heeft hij het koud
B
is hij het niet eens met wat wordt gezegd
C
luistert hij aandachtig
D
antwoord a, b, of c zijn allemaal mogelijk

Slide 13 - Quizvraag

3. Als een jongen en een meisje hand in hand lopen...
A
is haar hand meestal de voorste
B
is zijn hand meestal de voorste
C
verschilt het telkens wie zijn hand voor heeft
D
is er geen voorste of achterste hand

Slide 14 - Quizvraag

4. Iemand die zijwaarts blikt als hij nadenkt...
A
herinnert zich een bepaald gevoel
B
heeft een bepaald beeld in gedachten
C
herinnert zich een geur of smaak van vroeger
D
overdenkt wat hij gehoord heeft

Slide 15 - Quizvraag

5. De eerste glimlach van een baby...
A
is reflexmatig gedrag
B
geeft blijk van blijdschap
C
ontstaat door nabootsen van ouderen
D
duidt op herkenning

Slide 16 - Quizvraag

6. De meeste gesprekken vinden plaats in...
A
de intieme zone
B
de persoonlijke zone
C
de sociale zone
D
de publieke zone

Slide 17 - Quizvraag

7. Bij een gelijkwaardige handdruk:
A
heb je je hand boven die van de ander
B
heb je je hand onder die van de ander
C
is je hand in verticale positie
D
groet je met twee handen

Slide 18 - Quizvraag

8. Optrekken van de wenkbrauwen kan duiden op:
A
herkenning of verbazing
B
verdriet
C
boosheid
D
afkeer

Slide 19 - Quizvraag

9. Tijdens een gesprek vertelt lichaamstaal vooral iets over
A
de intelligentie van de sprekers
B
de inhoud van de boodschap
C
de onderlinge relatie van de gesprekspartners
D
de gezondheid van de aanwezigen

Slide 20 - Quizvraag

10. Tijdens een persoonlijk gesprek (face-to-face)
A
is lichaamstaal belangrijker dan gesproken taal
B
is gesproken taal belangrijker dan lichaamstaal
C
kun je spreken zonder lichaamstaal te gebruiken
D
vullen lichaamstaal en gesproken taal elkaar aan

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Video