Unidad 2 El lugar donde vivo - Parte 3

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer hoy?
- Escuchar
- Verbos terminando en -er y -ir

Slide 2 - Tekstslide

¡Atención!

Slide 3 - Tekstslide

Objetivos de la clase
- Poder escuchar el número de palabras en una frase
- Escribir una frase muy simple en el español
- Conjugar los verbos terminando en -er y -ir

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen:
- Luisteren hoeveel woorden een zin in het Spaans bevat.
- Meeschrijven met een simpele Spaanse zin.
-  Werkwoorden vervoegen die eindigen op -er en -ir.

Slide 5 - Tekstslide

¡Escuchamos!
Luister goed en tel het aantal woorden dat wordt gezegd.

We gaan vijf zinnen luisteren. 
Je hoeft alleen maar het aantal woorden op te schrijven,
niet wat er precies wordt gezegd.

Doe het individueel, niet door de klas roepen!

Slide 6 - Tekstslide

Ahora:
We gaan de zinnen nog een keer luisteren.
Probeer nu mee te schrijven met wat je hoort.
Je hoort de zin twee keer.


Doe het individueel, niet door de klas roepen!

Slide 7 - Tekstslide

Frase uno:
Hola, buenos días a todos.

= cinco palabras

Slide 8 - Tekstslide

Frase dos:
Yo me llamo Marcos y vivo en Toledo.

= ocho palabras

Slide 9 - Tekstslide

Frase tres:
Toledo es una ciudad en España en el centro del país.

= once palabras

Slide 10 - Tekstslide

Frase cuatro
Es una ciudad muy bonita y antigua.

= siete palabras

Slide 11 - Tekstslide

Frase cinco
En Toledo viven muchas personas, es una ciudad grande.

= nueve palabras

Slide 12 - Tekstslide

Regelmatige werkwoord 
eindigend op -AR
Hele werkwoord eindigend op -AR

Bijv. hablar, cantar, viajar, caminar

Stam + vervoeging
Hele ww = cantar
Stam = cant + vervoeging

Slide 13 - Tekstslide

Yo
O
bailO
AS
bailAS
Él/ella/usted
A
bailA
Nosotros
AMOS
bailAMOS
Vosotros
ÁIS
bailÁIS
Ellos/ellas
AN
bailAN

Slide 14 - Tekstslide

Yo (hablar) _________________ español.
  
Nosotros (escuchar) ________ la radio.

José y Maribel (bailar) _______ mucho.

Roberto (comprar) ______ una
 bicicleta nueva.

Yo (caminar) __________ por la calle.

Vosotros (estudiar) ____________ turismo en Zwolle.

Tú (viajar) _____________ a Barcelona.

Mi madre (pagar) _________ la cuenta.

Nosotros (trabajar) _______ en una oficina.

Slide 15 - Tekstslide

Yo hablo español.
  
Nosotros escuchamos la radio.

José y Maribel bailan mucho.

Roberto compra una
 bicicleta nueva.

Yo camino por la calle.



Vosotros estudiáis turismo en Zwolle.

viajas a Barcelona.

Mi madre paga la cuenta.

Nosotros trabajamos en una oficina.

Slide 16 - Tekstslide

Verbos -er y -ir
Hoe vervoeg je werkwoorden die eindigen op -er/-ir?

1. Eerst zoek je de stam op:
je haalt de laatste twee letters van het hele werkwoord af
comer = com, vivir = viv
2. Achter de stam plak je per persoon de juiste uitgang.

Slide 17 - Tekstslide

ww -er
ww -ir
Yo
-o
-o
-es
-es
Él/ella/usted
-e
-e
Nosotros
-emos
-imos
Vosotros
-éis
-ís
Ellos/ellas
-en
-en

Slide 18 - Tekstslide

Beber
Vivir
Yo
Bebo
Vivo
Bebes
Vives
Él/ella/usted
Bebe
Vive
Nosotros
Bebemos
Vivimos
Vosotros
Bebéis
Vivís
Ellos/ellas
Beben
Viven

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

werkwoorden die eindigen
op -er

comer (eten)
beber (drinken)
aprender (leren)
comprender (begrijpen)
vender (verkopen)
leer (lezen)
werkwoorden die eindigen
op -ir

vivir (wonen, leven)
abrir (openen)
escribir (schrijven)
discutir (discussiëren)
subir (instappen)
partir (vertrekken)

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Yo (escribir)
ik schrijf
A
escribes
B
escribimos
C
escribo
D
escribe

Slide 23 - Quizvraag

Vosotros (comer)
jullie eten
A
coméis
B
comen
C
comemos
D
come

Slide 24 - Quizvraag

Ella (leer)
zij leest
A
leo
B
lee
C
leemos
D
leen

Slide 25 - Quizvraag

La puerta ... (abrir)
de deur opent
A
abro
B
abremos
C
abrís
D
abre

Slide 26 - Quizvraag

Er volgt een aantal invulvragen
Schrijf op wat jij in zou vullen

Slide 27 - Tekstslide

(beber) ¿Tú _____ mucho?

Slide 28 - Open vraag

(vivir) Tess ____ en Holanda.

Slide 29 - Open vraag

(escribir) Isabella _____ una carta a Kimberley.

Slide 30 - Open vraag

(aprender) Los estudiantes _____ español.

Slide 31 - Open vraag

(leer) ¿Vosotros _____ libros?
Yo no (leer)_____ muchos libros.

Slide 32 - Open vraag

Ahora: maak opdracht 2.09

Slide 33 - Tekstslide

1. Nosotros (beber) agua.
2. Sara (abrir) la puerta.
3. Pablo y Maria (coger) el autobús.
4. Tú (escribir) una carta.
5. ¿Dónde (vosotros, vivir). Nosotros (vivir) en Miami.
6. No (yo, comprender) su pregunta.
7. Los chicos (discutir) sobre fútbol.
8. Vosotros (comer) pan.
9. Carlos (leer) un libro.
10. Yo (vivir) en Eindhoven.

Slide 34 - Tekstslide

1. Nostros bebemos
2. Sara abre
3. Pablo y María cogen
4. Tú escribes
5. Vosotros vivís
nosotros vivimos
6. No comprendo
7. Los chicos discuten
8. Vosotros coméis
9. Carlos lee
10. Yo vivo

Slide 35 - Tekstslide

Lesdoelen:
- Luisteren hoeveel woorden een zin in het Spaans bevat.
- Meeschrijven met een simpele Spaanse zin.
-  Werkwoorden vervoegen die eindigen op -er en -ir.

Slide 36 - Tekstslide

Los deberes
Hacer: ejercicio 2.09, 2.10, 2.11
Quizlet: (A1E1 +) A1E2 + vraagwoorden
(belangrijk -> voor toetsen!)

Volgende week: hoofdstuk 2 herhalen

Slide 37 - Tekstslide