In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Quiz BOA H. 9
Bevoegdheden algemeen
Slide 1 - Tekstslide
Een 11-jarige jongen wordt verdacht van doodslag. Deze verdachte kan NIET:
A
worden aangehouden buiten heterdaad want voorlopige hechtenis is niet mogelijk.
B
worden gefouilleerd ter inbeslagneming van voorwerpen.
C
9 uur worden ophouden voor onderzoek.
Slide 2 - Quizvraag
Om toezichthoudende bevoegdheden te mogen toepassen
A
moet de functionaris aangewezen zijn als (buitengewoon) opsporingsambtenaar en een verdenking is in dit geval niet nodig.
B
moet de functionaris aangewezen zijn als toezichthouder en een verdenking dat er een strafbaar feit is of wordt begaan is niet nodig.
C
moet de functionaris aangewezen zijn als toezichthouder en er moet sprake zijn van een verdenking dat er een strafbaar feit is of wordt begaan.
Slide 3 - Quizvraag
De overtredingen waarvoor een Halt-straf mag worden opgelegd zijn aangewezen. In welk geschrift?
A
Het Wetboek van Strafrecht.
B
Het Wetboek van Strafvordering.
C
Een algemene maatregel van bestuur.
Slide 4 - Quizvraag
Onwetmatig optreden of het niet nakomen van de rechtmatigheidsbeginselen:
A
Leidt altijd tot vrijspraak van de verdachte.
B
Leidt bij zeer ernstige misdrijven NIET tot vrijspraak, maar mogelijk wel tot strafvermindering.
C
wordt door de rechter beoordeeld en kan gevolgen hebben voor de strafzaak en de ambtenaar.
Slide 5 - Quizvraag
Een Halt-straf kan onder voorwaarden worden opgelegd aan de jeugdige verdachte:
A
tot 18 jaar.
B
tussen 12 en 18 jaar.
C
onder de 12 jaar.
Slide 6 - Quizvraag
Het belangrijkste verschil tussen de toepassing van het jeugdstrafrecht (12- 18 jaar) en de toepassing het volwassen strafrecht zit in de:
A
straf die ten hoogste kan worden opgelegd door de rechter.
B
toepassing van opsporingsbevoegdheden tegen deze verdachten.
C
strafbare feiten die deze verdachte kunnen begaan.
Slide 7 - Quizvraag
Wanneer een verdachte wordt staande gehouden of aangehouden:
A
mag hij zich daartegen actief verzetten, de verdachte hoeft immers op geen enkele wijze mee te werken aan zijn eigen veroordeling.
B
mag hij zich daaraan niet onttrekken door weg te lopen, hij moet blijven staan
C
hoeft hij daaraan niet mee te werken, maar hij moet de bevoegdheid lijdzaam ondergaan.
Slide 8 - Quizvraag
Wanneer een verdachte wordt staande gehouden of aangehouden:
A
mag hij zich daartegen actief verzetten, de verdachte hoeft immers op geen enkele wijze mee te werken aan zijn eigen veroordeling.
B
hoeft hij daaraan niet mee te werken, maar hij moet de bevoegdheid lijdzaam ondergaan.
C
mag hij zich daaraan niet onttrekken door weg te lopen, hij moet blijven staan
Slide 9 - Quizvraag
Jeugdige personen van beneden de leeftijd van 12 jaar:
A
kunnen niet worden vervolgd en dus niet worden gestraft.
B
kunnen geen strafbare feiten plegen.
C
kunnen niet worden vervolgd, maar wel schuldig worden verklaard door de rechter.
Slide 10 - Quizvraag
Tegen een jeugdige persoon van beneden de leeftijd van 12 jaar:
A
kunnen geen dwangmiddelen worden toegepast.
B
kunnen vrijheidsbenemende dwangmiddelen worden toegepast tot maximaal zes uur ophouden voor onderzoek.
C
kunnen vrijheidsbenemende dwangmiddelen worden toegepast zoals aanhouden en ophouden voor onderzoek en in verzekering stellen.
Slide 11 - Quizvraag
Een jongen van 17 jaar wordt op heterdaad betrapt wegens het plegen van een winkeldiefstal. Bij de diefstal maakt de jeugdige verdachte gebruik van een geprepareerde tas om ontdekking van de diefstal te voorkomen. Diefstal staat genoemd als een Halt-waardig misdrijf in het Besluit aanwijzing Halt-feiten 2024. Deze verdachte is nog niet eerder naar Halt doorverwezen. Voldoet deze verdachte aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Halt-afdoening?
A
Nee, bij dit calculerend crimineel gedrag past geen pedagogische afdoening
B
Ja, mits hij een bekentenis aflegt en zijn ouders instemmen met de Halt-afdoening.
C
Ja, mits de verdachte in staat is te reflecteren op zijn grensoverschrijdende gedrag