Zwakke werkwoorden

Wat gaan we doen?
- herhaling vervoeging gewone zwakke werkwoorden
- herhaling vervoeging bijzondere zwakke werkwoorden
- herhaling haben/sein/werden


1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
- herhaling vervoeging gewone zwakke werkwoorden
- herhaling vervoeging bijzondere zwakke werkwoorden
- herhaling haben/sein/werden


Slide 1 - Tekstslide

alle gewone zwakke werkwoorden:"spielen"
ich..............stam +
du..............stam  +
er/sie/es.....stam  +
wir..............stam  +
ihr..............stam  +
sie/Sie........stam  +
(fe)e st t en t en

e   (spiel+e)
st  (spiel+st)
t  (spiel+t)
en  (spiel+en)
t  (spiel+t)
en  (spiel+en)
voltooid dw: gespielt

voltooid deelwoord: gespielt

Slide 2 - Tekstslide

alle zwakke werkwoorden die in de stam eindigen op d of t :"arbeiten"

ich..............stam +
du..............stam  +
er/sie/es.....stam  +
wir..............stam  +
ihr..............stam  +
sie/Sie........stam  +
let op bij "du" en er/sie/es en "ihr" !! (fe e st t en t en)


e    (arbeit+e)
est  ( arbeit+est)
et   (arbeit+et)
en   (arbeit+en)
et    (arbeit+et)
en   (arbeit+en)
voltooid dw: gearbeitet

Slide 3 - Tekstslide

alle zwakke werkwoorden die in de stam eindigen op een s-klank (s/ß/z/x) :"reisen"

ich..............stam +
du..............stam  +
er/sie/es.....stam  +
wir..............stam  +
ihr..............stam  +
sie/Sie........stam  +
let op bij "du" !!!
(fe) e st t en t en)


e  (reis+e)
t   (reis+t).....dus géén s!!
t   (reis+t)
en (reis+en)
t    (reis+t)
en  (reis+en)
voltooid dw: gereist

Slide 4 - Tekstslide

Gibt es noch Fragen??????

Slide 5 - Tekstslide

Hoe moet je zwakke werkwoorden vervoegen? Wat is het "hulpwoordje "voor de juiste uitgangen?

Slide 6 - Open vraag

Ich ...... einen Brief. (schreiben)
A
schreib
B
schreibe
C
schreibt
D
schreiben

Slide 7 - Quizvraag

....... ihr am Sonntag mit zu Oma? (kommen)
A
Komm
B
Komme
C
Kommt
D
Kommen

Slide 8 - Quizvraag

Wann ...... du am Computer? (üben)
A
üben
B
übest
C
übst
D
übe

Slide 9 - Quizvraag

Wir ....... gerne Karaoke. (singen)
A
singe
B
singen
C
singt
D
singst

Slide 10 - Quizvraag

Peter und Tom ...... jeden Samstag Sport. (machen)
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 11 - Quizvraag

....... Susanne auch ins Kino? (gehen)
A
Gehe
B
Gehst
C
Geht
D
Gehen

Slide 12 - Quizvraag

Wat gebeurt er als de stam van een werkwoord eindigt op een
-t of een -d?

Slide 13 - Open vraag

Wat gebeurt er als de stam van een zwak werkwoord eindigt op een s-klank? (s,ß,z,x)

Slide 14 - Open vraag

Du ... (antworten)
A
antwortet
B
antwortest
C
antwortst
D
antworten

Slide 15 - Quizvraag

Er ... (finden) den Weg nicht.
A
findt
B
finden
C
findest
D
findet

Slide 16 - Quizvraag

Mila & Sophie ... (reiten)
A
reitest
B
reitet
C
reiten
D
reit

Slide 17 - Quizvraag

Herr Busch ... (baden) jeden Sonntag.
A
baden
B
badt
C
badest
D
badet

Slide 18 - Quizvraag

Er ... schon viel zu lange!
A
warte
B
wartest
C
warten
D
wartet

Slide 19 - Quizvraag

Die Schule ... nächsten Dienstag wieder!
A
beginnen
B
begint
C
beginnt
D
beginne

Slide 20 - Quizvraag

...du gerne?
A
tanzen
B
tanzt
C
tanzst
D
tanz

Slide 21 - Quizvraag

Warum ... ihr nicht auf meine Frage?!
A
antworte
B
antwortst
C
antwortest
D
antwortet

Slide 22 - Quizvraag

Du ... (tanzen)
A
tanzet
B
tanzst
C
tanzen
D
tanzt

Slide 23 - Quizvraag

Er ... (grüßen) mich.
A
grüßt
B
grüßst
C
grüßet
D
grüßzt

Slide 24 - Quizvraag

Du...... (reisen) gerne mit der Bahn.
A
reisst
B
reisest
C
reist
D
reise

Slide 25 - Quizvraag

Du ............(schließen) bitte die Tür!

Slide 26 - Open vraag

Ihr .............(chatten) schon seit 2 Stunden.

Slide 27 - Open vraag


Ich finde, (hij) ........... viel Humor.
A
er hat
B
er ist
C
ihr habt
D
ihr seid

Slide 28 - Quizvraag


Bungeespringen? (jullie) ........... ja ganz schön mutig.
A
er ist
B
sie sind
C
ihr seid
D
ihr wart

Slide 29 - Quizvraag


.......... (jij) gerade bei deinem Onkel?
A
hast du
B
bist du
C
bin du
D
seid du

Slide 30 - Quizvraag


Morgen _____________ ich 16.

A
wird
B
werde
C
word
D
wirst

Slide 31 - Quizvraag


...... du gerade bei deinem Onkel?
A
Bin
B
seid
C
Bist
D
Ist

Slide 32 - Quizvraag

Was .............. ihr euren Eltern mitbringen?
A
wird
B
wurdet
C
werdet
D
wart

Slide 33 - Quizvraag

Herr Meier, (bent u) da auch gewesen?
A
bist du
B
sind sie
C
sind Sie
D
ist er

Slide 34 - Quizvraag