H6 §3b Hoe maak je winst?

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Rekenvraag:
Een reep Verkade chocolade kost bij AH €1,69.
Dezelfde reep kost bij de Jumbo €1,62
Hoeveel % is de Jumbo goedkoper?

Slide 2 - Open vraag


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, laptop).
  • Mijn telefoon zit in de telefoontas
  • Mijn oortjes zitten in mijn tas.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.

Slide 3 - Tekstslide

H6 §3b Hoe sta jij ervoor op de markt?

Slide 4 - Tekstslide


Deze les:
  • Terugblik
  • Huiswerk bespreken
  • Instructie
  • Opdrachten maken in je boek
  • Evalueren hoe de les ging

Slide 5 - Tekstslide


Terugblik:
De vorige les hebben we het gehad over:
  • het berekenen van de omzet
  • het marktaandeel

Slide 6 - Tekstslide

Je kunt de omzet berekenen 
Omzet = afzet × verkoopprijs

Voorbeeld:
Je verkoopt in een maand 900 T-shirts voor gemiddeld € 14 per stuk.
De omzet is 900 × € 14 = € 12.600.

Slide 7 - Tekstslide

De verkoopprijs is €19,80
De afzet is 45.000
Bereken de omzet

Slide 8 - Open vraag

Huiswerk
Zijn er nog vragen over het huiswerk?

opdracht 6 (169)

Slide 9 - Tekstslide


Lesdoel:
Ik weet:
  • hoe je een marktaandeel berekent
  • hoe je het marktaandeel kunt vergroten (6P's)
  • wat het verschil is tussen brutowinst en nettowinst

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Maak opdracht 
7
(170 )


timer
1:00

Slide 12 - Tekstslide

Met marketing kun je je marktaandeel proberen te vergroten
  • Producent willen graag een groot marktaandeel. 
  • Daarvoor gebruiken ze de 6 P's van de marketingmix inzetten. 
  • Je denkt na wat je doet met de prijs, het product, de plaats, promotie, personeel en presentatie. 
  • Dit zijn de marketinginstrumenten.







Slide 13 - Tekstslide

De marketinginstrumenten:
  1. Prijs: ben je een prijsvechter? Of is je product exclusief?
  2. Product: hoe maak je het aantrekkelijker voor je klanten?
  3. Plaats: hoe en waar verkoop je je product?
  4. Promotie: wat kun je doen om je product meer bekendheid te geven?
  5. Personeel: wat moet je personeel kunnen om tevreden klanten te hebben?
  6. Presentatie: hoe richt je je winkel of website in, zodat klanten zin krijgen iets bij jou te kopen?





Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Maak opdracht 
8
(170 )


timer
1:00

Slide 16 - Tekstslide

Hoeveel houd je eraan over?
  • Met meer omzet komt er meer geld binnen. 
  • Een deel van dat geld heb je nodig om je rekeningen te betalen.
  • Eerst gaat van je omzet de inkoopwaarde af. 
  • Dat is het bedrag dat je voor de inkoop van goederen hebt betaald. 
  • Dus: de afzet × de inkoopprijs.


Slide 17 - Tekstslide

Brutowinst en nettoresultaat
  • Wat je dan overhoudt, is je brutowinst.
  • Daarna moet je nog alle bedrijfskosten betalen. Die gaan van de brutowinst af.
  • Wat uiteindelijk overblijft, is je nettoresultaat, meestal een nettowinst. 
  • Maar als de kosten hoger zijn dan de brutowinst, heb je een nettoverlies.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Winst berekenen:
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
Nettoresultaat = brutowinst - bedrijfskosten

Voorbeeld:
Met de verkoop van T-shirts behaal je een omzet van € 12.600. 
Je hebt de T‑shirts ingekocht voor in totaal € 6.500. 
Je bedrijfskosten zijn € 2.800.

De brutowinst is € 12.600 – € 6.500 = € 6.100
Het nettoresultaat is € 6.100 – € 2.800 = € 3.300. Dit is een nettowinst.

Slide 20 - Tekstslide

Samen
opdracht 10 (171)

Slide 21 - Tekstslide

Maak opdracht 
9 & 11
(171)


timer
1:00

Slide 22 - Tekstslide


Evaluatie:
  1. Wat was het lesdoel?
  2. Hoe goed kun je het op een schaal van 0 tot 10?
  3. Waar kun je dit voor gebruiken?

Slide 23 - Tekstslide

Huiswerk:

Maak opdracht 
9 & 11
(171)

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Sleep de begrippen naar de juiste omschrijvingen
afzet x inkoopprijs
verkoop-
opbrengst
alle producten 
die je verkocht 
hebt
omzet - 
verkoopwaarde
afzet
brutowinst
inkoopwaarde
omzet

Slide 26 - Sleepvraag

Instructie: brutowinstmarge
Om als ondernemer winst te maken, 
moet je bij de inkoopprijs van je product een bedrag optellen. 
Van dat bedrag betaal je de bedrijfskosten EN de rest is je winst





Slide 27 - Tekstslide

Brutowinstmarge
Brutowinst = verkoopprijs - inkoopprijs.

De brutowinstmarge is de brutowinst uitgedrukt als percentage van de inkoopprijs:

(brutowinst : inkoopprijs) x 100 





Slide 28 - Tekstslide

Verkoopprijs berekenen

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstmarge
Voorbeeld:
De inkoopprijs van een fiets is € 500. 
De brutowinstmarge is 60% van de inkoopprijs.
Brutowinstmarge =  60% van € 500
1% van € 500 = € 5 >>>> 60% = 60 x € 5 = € 300
Verkoopprijs wordt dan: € 500 + € 300 = € 800



Slide 29 - Tekstslide

BTW
Belasting toegevoegde waarde (btw) of omzetbelasting: dit is een belasting die de overheid heft op de verkoop van goederen en diensten. 
De winkelier moet de belasting afdragen aan de Belastingdienst.







Slide 30 - Tekstslide

BTW
Er zijn twee btw-tarieven
  1. Meestal geldt een hoog btw-tarief (=21%). 
  2. Op levensmiddelen, boeken en sommige diensten, zit echter een laag btw-tarief (=9%)

De verkoopprijs inclusief btw is de consumentenprijs.







Slide 31 - Tekstslide


Welk tarief zit er op een brood:

A
BTW hoog tarief (21%)
B
BTW laag tarief (9%)

Slide 32 - Quizvraag


Welk tarief zit er op een computer:

A
BTW hoog tarief (21%)
B
BTW laag tarief (9%)

Slide 33 - Quizvraag


Welk tarief zit er op een knipbeurt bij de kapper:

A
BTW hoog tarief (21%)
B
BTW laag tarief (9%)

Slide 34 - Quizvraag

De verkoopprijs van een jas is €74,30
De BTW is 21%
Bereken de consumentenprijs?

Slide 35 - Open vraag

De verkoopprijs van een brood is €2,35
De BTW is 9%
Bereken de consumentenprijs?

Slide 36 - Open vraag

De inkoopprijs van een tafel is € 200.
De brutowinstmarge is 45% van de inkoopprijs.


Verkoopprijs wordt dan:
A
€90
B
€245
C
€290
D
€45

Slide 37 - Quizvraag

De inkoopprijs van een laptop is € 600.
De brutowinstmarge is 60% van de inkoopprijs.


Verkoopprijs wordt dan:
A
€360
B
€660
C
€960
D
€900

Slide 38 - Quizvraag