week 2

Bienvenidos
¿Qué vamos a hacer?

  • repaso verbos
  • repaso pedir en un restaurante
  • repaso gustar
  • vocabulario
  • los deberes
Semana 2
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Bienvenidos
¿Qué vamos a hacer?

  • repaso verbos
  • repaso pedir en un restaurante
  • repaso gustar
  • vocabulario
  • los deberes
Semana 2

Slide 1 - Tekstslide

Los deberes
Leer: woorden 1, 2.1 en 2.2, 3 en ser,estar, servir, pedir, querer en gustar 
Lever volgende les bewijs aan dat je hebt geleerd!


Slide 2 - Tekstslide

Corregir los deberes

Slide 3 - Tekstslide

En el restaurante

Slide 4 - Tekstslide

4

Slide 5 - Video

02:00
Noem een aantal drankjes in het
Nederlands die genoemd zijn

Slide 6 - Woordweb

02:01
Wat zit er allemaal in de salade?

Slide 7 - Woordweb

02:42
Wat betekent plato principal?

Slide 8 - Open vraag

04:12
Wat betekent postre?

Slide 9 - Open vraag

¿Cómo se dice ..?

3 frases para pedir algo 3 zinnen om iets te bestellen
3 frases que dice el camarero 3 zinnen wat de ober zegt
2 frases sobre pagar 2 zinnen over betalen
3 platos españoles 3 Spaanse gerechten


timer
4:00

Slide 10 - Tekstslide

¿Cómo se dice en español "als voorgerecht"?

Slide 11 - Open vraag

¿Cómo se dice en español "dankjewel"?

Slide 12 - Open vraag

¿Cómo se dice en español "een cola"?

Slide 13 - Open vraag

¿Cómo se dice en español "voor mij, ..."?

Slide 14 - Open vraag

¿Cómo se dice en español "Smakelijk eten!"?

Slide 15 - Open vraag

¿Cómo se dice en español "het ijs"?

Slide 16 - Open vraag

¿Cómo se dice en español "het drinken"?

Slide 17 - Open vraag

¿Cómo se dice en español "Alstublieft (bij het geven)"?

Slide 18 - Open vraag

¿Cómo se dice en español "de soep van de dag"?

Slide 19 - Open vraag

SER Y ESTAR

Slide 20 - Tekstslide

Vocabulario 2.1 
een vrolijk persoon zijn
een leuk persoon zijn
onaardig zijn
ondeugend zijn
aardig zijn
Rustig zijn
ser tranquilo/a
ser antipático
ser travieso/a
ser alegre
ser divertido/a
ser simpático/a

Slide 21 - Sleepvraag

Vocabulario 2.1 
een vrolijk persoon zijn
een leuk persoon zijn
onaardig zijn
een intelligent persoon zijn
onhandig/kluingelig  zijn
een saai persoon zijn
ser aburrido
ser antipático
ser inteligente
ser alegre
ser divertido/a
ser torpe

Slide 22 - Sleepvraag

Vocabulario 2.2
slecht gehumeurd zijn
goed gehumeurd zijn
rustig zijn
bezorgd zijn
vrolijk zijn
nerveus zijn
estar nervioso/a
estar tranquilo/a
estar preocupado/a
estar de mal humor
estar de buen humor
estar alegre

Slide 23 - Sleepvraag

Vocabulario 2.2
je goed/slecht voelen
moe zijn
tevreden/blij zijn
je perfect voelen
levend(ig) zijn
verdrietig  zijn
supermoe/uitgeput zijn
estar triste
estar contento/a
estar perfecto/a
estar bien/mal
estar cansado/a
estar vivo
estar muerto

Slide 24 - Sleepvraag

¿Ser o estar?
lEERDOEL: Ik weet wanneer ik ser of estar moet gebruiken. 
Librito p. 25

Slide 25 - Tekstslide

Mi hermana ........ inteligente.

Slide 26 - Open vraag

Yo ........ en la clase.

Slide 27 - Open vraag

Ezequiel y Tomás ........ amigos.

Slide 28 - Open vraag

Ya ...... las tres y media.

Slide 29 - Open vraag

Fátima ......... marroquí.

Slide 30 - Open vraag

Nosotros ......... nerviosos porque mañana tenemos un examen.

Slide 31 - Open vraag

Mi madre ...... profesora.

Slide 32 - Open vraag

El tiempo libre

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Link

Vocabulario:El tiempo libre 

Ejercicio 1-4
lEERDOEL: Ik kan iets zeggen en begrijpen over het thema "vrije tijd".
LA  p. 88
Pista 54
Pista 55

Slide 35 - Tekstslide

Gustar

Slide 36 - Tekstslide

Of het gusta of gustan moet zijn, hangt af van:
A
de persoon die iets leuk vindt
B
wat leuk gevonden wordt

Slide 37 - Quizvraag

gusta wordt gevolgd door:
A
een werkwoord of een zelfstandig naamwoord enkelvoud
B
een zelfstandig naamwoord meervoud

Slide 38 - Quizvraag

gustan wordt gevolgd door:
A
een werkwoord of een zelfstandig naamwoord enkelvoud
B
een zelfstandig naamwoord meervoud

Slide 39 - Quizvraag

¿Qué te gusta hacer en tu
tiempo libre?
Gebruik woorden van blok 4 en LA p. 88 en antwoord in een hele zinnen met het werkwoord gustar.

Slide 40 - Open vraag

Verbos: ser, estar, pedir, servir y querer.

Slide 41 - Tekstslide

Pedir, servir en querer
lEERDOEL: Ik kan de werkwoorden servir, pedir en querer vervoegen.
Librito p. 23/24
Dictee
Schrijf de volgende persoonlijke voornaamwoorden op in je schrift.
Luister vervolgens naar de vervoegingen en schrijf ze op. 

Slide 42 - Tekstslide

Klik aan:
ser,
estar,
pedir,
querer,
servir

Kies: presente
Klik in de volgende dia op de link om naar verbuga te gaan. 

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Link

Slide 45 - Link

Slide 46 - Link

Slide 47 - Link

Slide 48 - Link

0

Slide 49 - Video