7. Klimaten van Köppen - VWO

7. Klimaten van Köppen
Ga rustig zitten op je plek.
Pak je boek, schrift en iPad op tafel.

Startvraag: welke twee dingen meten we bij 'klimaat'?
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

7. Klimaten van Köppen
Ga rustig zitten op je plek.
Pak je boek, schrift en iPad op tafel.

Startvraag: welke twee dingen meten we bij 'klimaat'?

Slide 1 - Tekstslide

Wat hebben we al geleerd?

1. Wat 'klimaat' betekent (het gemiddelde weer over een periode van 30 jaar)

2. Welke temperatuurfactoren er zijn

3. Welke neerslagfactoren er zijn
Wat gaan we leren?

1. Wat de officiële namen zijn van de klimaten

2. Hoe je zo'n klimaat kan herkennen

Slide 2 - Tekstslide

Let op:
Ik wil dit keer de uitleg klassikaal doen met iedereen.

Dit kan namelijk een lastig onderdeel zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Meer dan honderd jaar geleden was er eens een man, die vond dat we klimaten niet alleen namen moesten geven, maar ook ingewikkelde lettercodes.

Hij heette Wladimir Köppen, en hij had drip.

Slide 4 - Tekstslide

Meneer Köppen maakte een klimaatsysteem dat hij naar zichzelf noemde.

Daarbij keek hij naar temperatuur, neerslag, en plantengroei.

(Net als wij de afgelopen twee hoofdstukken!)

Slide 5 - Tekstslide

Köppen gebruikte voor de vijf grote klimaatzones de letters A t/m E:

A: tropisch klimaat
B: droog klimaat
C: zeeklimaat
D: landklimaat
E: koud klimaat

Slide 6 - Tekstslide

Welke denk je dat wij in Nederland hebben?
A
A
B
C
C
D
D
E

Slide 7 - Quizvraag

Als je kijkt naar de kaart, zie je dat hij grofweg vanaf de evenaar naar de polen ging met die indeling.

Beginnend bij tropisch (evenaar), en eindigend bij koud (polen).

Slide 8 - Tekstslide

De zones A, C, D en E worden ingedeeld op temperatuur >>

B wordt ingedeeld op neerslag. Met minder dan 500 mm neerslag is een klimaat droog - óók als het er niet heel warm is.

Slide 9 - Tekstslide

Maar denk je dat Wladimir daar klaar was?

Nee hoor, hij had nog meer letters waar hij een plekje voor wilde vinden.

Slide 10 - Tekstslide

Voor A, C en D:
Er komt een kleine letter bij die iets zegt over de droge periode in het jaar.

s = droge zomer
w = droge winter
f = géén droge periode
Voor B:
Er komt een hoofdletter bij die verschil maakt tussen zéér droog en droog.
BW = zeer droog (<250mm regen)
BS = droog (250-500mm regen)

Voor E:
Er komt een hoofdletter bij voor poolgebieden (EF), hooggebergtes (EH) of toendra (ET).

Slide 11 - Tekstslide

Welke kleine letter denk je dat bij het Nederlandse klimaat hoort?
A
s - droge zomer
B
w - droge winter
C
f - geen droge periode

Slide 12 - Quizvraag

Toen wilde Wladimir nóg meer letters toevoegen, maar daar zijn wij gestopt met luisteren.

Zo komen we bij dit overzicht >>

Slide 13 - Tekstslide

Welke code hoort bij:
Warmste maand 21⁰C
Koudste maand -5⁰C
Hele jaar neerslag
A
Cs
B
Cf
C
Dw
D
Df

Slide 14 - Quizvraag

Welke code hoort bij:
Warmste maand 5⁰C
Koudste maand -12⁰C
Hele jaar neerslag
A
Df
B
Dw
C
EH
D
ET

Slide 15 - Quizvraag

Het landklimaat heeft grotere verschillen in temperatuur tussen zomer/winter dan het zeeklimaat. Door welke temperatuurfactor komt dat?
A
Breedteligging
B
Hoogteligging
C
Invloed van zee
D
Ligging van gebergten

Slide 16 - Quizvraag

Het koude klimaat heeft lagere temperaturen dan het zeeklimaat. Door welke temperatuurfactor komt dat?
A
Breedteligging
B
Hoogteligging
C
Warme zeestromen
D
Ligging van gebergten

Slide 17 - Quizvraag

Bij de B-klimaten valt bijna geen neerslag. In deze gebieden vind je dus meestal...
A
Een hogedrukgebied
B
Een lagedrukgebied

Slide 18 - Quizvraag

Dit hebben we geleerd:
1. De vijf grote klimaatzones, en welke letters daarbij horen.

2. Welke kenmerken die zones hebben (temperatuur / neerslag).

3. Welke extra letters je kan toevoegen aan de hoofdletters, om nog meer te zeggen over het klimaat in een gebied.

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak: de opdrachten in deze LessonUp.
Lijkt dit je lastig? Geef het aan, dan maken we de eerste opgaven samen.

Hoe: in je schrift. Gebruik je boek, vooral B73!
Met wie: je mag rustig overleggen met je buur.
Hoe lang: tot 5 minuten voor einde les.
Klaar: maak alvast een start met de volgende les.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 1
Gebruikt B73 (pagina 49). De klimaatzones van Köppen worden ingedeeld op basis van de temperatuur of neerslag.
a. Welke klimaatzones worden ingedeeld aan de hand van de temperatuur?
b. Welke klimaatzone wordt ingedeeld aan de hand van neerslag?
c. Schrijf in je schrift de letters A t/m E onder elkaar, en zet er de naam bij van de klimaatzone die bij elke letter hoort.

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 1 - Antwoorden
a. Welke klimaatzones worden ingedeeld aan de hand van de temperatuur?
Tropisch (A), zeeklimaat (C), landklimaat (D), koud klimaat (E).
b. Welke klimaatzone wordt ingedeeld aan de hand van neerslag?
Droog klimaat (B).
c. Schrijf in je schrift de letters A t/m E onder elkaar, en zet er de naam bij van de klimaatzone die bij elke letter hoort.
A Tropisch klimaat
B Droog klimaat
C Zeeklimaat
D Landklimaat
E Koud klimaat

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 2
Bekijk de tabellen op de volgende slide.
a. Schrijf van tabel A de temperatuur op in de koudste maand, en de temperatuur in de warmste maand.
b. In welke klimaatzone (tropisch, droog etc.) ligt dit gebied?
c. Welke letter (A t/m E) hoort er bij die zone?
d. Is er bij tabel A sprake van een droge periode?
e. Welke kleine letter hoort er bij dit klimaat?

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 2 - Antwoorden
a. Schrijf van tabel A de temperatuur op in de koudste, en de temperatuur in de warmste maand.
Koudste maand: 5 graden, warmste maand: 21 graden.
b. In welke klimaatzone (tropisch, droog etc.) ligt dit gebied?
Zeeklimaat.
c. Welke letter (A t/m E) hoort er bij die zone?
C
d. Is er bij tabel A sprake van een droge periode?
Ja, er valt heel weinig neerslag in de zomermaanden.
e. Welke kleine letter hoort er bij dit klimaat?
s, van droge zomer.

Slide 24 - Tekstslide

A
B

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 3
Bekijk nog eens de tabellen op de vorige slide.
a. Bij welke klimaatzone hoort tabel B?
b. Welke lettercode (eerste en tweede letter) hoort bij dit klimaat?
c. Leg je antwoord bij 3b uit.

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 3 - Antwoorden
Bekijk nog eens de tabellen op de vorige slide.
a. Bij welke klimaatzone hoort tabel B?
De tropische zone
b. Welke lettercode (eerste en tweede letter) hoort bij dit klimaat?
Af
c. Leg je antwoord bij 3b uit.
A voor tropisch (hele jaar warmer dan 18 graden), en f voor geen droge periode (hele jaar veel neerslag).

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 4
Gebruik B74 (Grenzen tussen de Köppenklimaten). Elke klimaatzone heeft zijn eigen plantengroei.
a. Welke boom is een belangrijk kenmerk voor de tropische zone?
b. Hoe heet de grens tussen het C-klimaat en het D-klimaat?
c. Welke klimaatzone kom je tegen als je voorbij de boomgrens gaat?

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 4 - Antwoorden
a. Welke boom is een belangrijk kenmerk voor de tropische zone?
De kokospalm.
b. Hoe heet de grens tussen het C-klimaat en het D-klimaat?
De loofboomgrens.
c. Welke klimaatzone kom je tegen als je voorbij de boomgrens gaat?
De koude klimaatzone.

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 5
Om in een paar stappen te bepalen welk klimaat ergens is, kan je gebruik maken van een flowchart (zie voorbeeld volgende slide).
Maak zelf een flowchart die je kan gebruiken om te bepalen welke hoofdletter (A t/m E) bij een klimaat hoort. Je kan bijvoorbeeld zo beginnen:

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide