Wat moeten we nu echt weten?
Met klimaat bedoelen we het gemiddelde weer over een periode van … jaar.
Bij het klimaat zijn twee onderdelen heel belangrijk, namelijk de … en de hoeveelheid ….
Er zijn zes hoofdklimaten:
1. ....... klimaat: hier is het altijd warm en vochtig. De temperatuur komt nooit onder de .... graden. Er groeien ...... (veel/ weinig) bomen en planten. En er leven ..... (veel/weinig) verschillende dieren.
2. Savanneklimaat: hier is het ook warm, maar valt minder ..... dan in de tropen. Er groeit .... (hoog/ laag) gras.
3. .....klimaat: Hier is het heel droog en daarom groeit er bijna niets.
4. In een gematigd klimaat is het niet heel .... en niet heel .... Er valt ...... (het hele jaar door/ soms/ nooit) neerslag.
5. In een landklimaat is het in de zomer ..... en in de winter ..... De bomen die hier groeien zijn .... bomen.
6. In een poolklimaat is het heel erg .... De temperatuur komt nooit boven de .... graden en daarom groeit er niets.