TA7 3.3.12 samenstelling

doel:
Ik kan een samenstelling herkennen en ik weet welke woorden in een samenstelling zijn verborgen.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6,7

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

doel:
Ik kan een samenstelling herkennen en ik weet welke woorden in een samenstelling zijn verborgen.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Samenstellingen
  • Twee of meer woorden.
  • Tweede woord belangrijkste.
Strip+tekenaar= Striptekenaar.
Een tekenaar die strips maakt.
Klim+rek= klimrek.
Een rek waarop je kunt klimmen.
Langslaper= lang+slaper.
Iemand die lang slaapt.
Voordeur=voor+deur.
Deur die aan de voorkant zit.

Slide 3 - Tekstslide

Sleep de woorden naar elkaar om een samenstelling te maken
bal
riem
kunst
hal
hand
broek
schilder
sport

Slide 4 - Sleepvraag

Welk woord zit in de samenstelling verstopt?
rolstoel
A
rollen
B
rouleren
C
stoeien
D
koprollen

Slide 5 - Quizvraag

Met welk woord kun je drie goede samenstellingen maken?
_____dutje
maandag_____
_____pauze
A
fluit
B
middag
C
letter
D
glas

Slide 6 - Quizvraag

Bedenk een samenstelling met het woord
lees

Slide 7 - Open vraag

Welk woord zit in de samenstelling verstopt?
zwembad
A
zwemmen
B
water
C
vlinderslag
D
waterbed

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord zit in de samenstelling verstopt?
fluitketel
A
kietelen
B
kegel
C
fluiten
D
fluisteren

Slide 9 - Quizvraag


Welk samenstelling past bij dit plaatje?
A
broodmes
B
schoenenhak
C
handvat
D
metaalsplinter

Slide 10 - Quizvraag


Welk samenstelling past bij dit plaatje?
A
kinderschommel
B
grasmat
C
speeltuin
D
traptrede

Slide 11 - Quizvraag


Welk samenstelling past bij dit plaatje?
A
spaarpot
B
hoofdhaar
C
nijlpaard
D
ogenblik

Slide 12 - Quizvraag

Bedenk een samenstelling met het woord
zwem

Slide 13 - Open vraag

Met welk woord kun je drie goede samenstellingen maken?
sport_____
hand_____
_____veter
A
dak
B
doek
C
lamp
D
schoen

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de 2 samenstellingen in de zin:
Luuk koopt een feestneus in de fopwinkel.
2

Slide 15 - Open vraag

Wat zijn de 2 samenstellingen in de zin:
Die gouden armband is peperduur.
2

Slide 16 - Open vraag

Wat betekent de samenstelling in de zin:
Schaken in een denksport.
denksport.
A
Een sport waarbij je moet na denken.
B
Een sport waarbij je moet schaken.

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent de samenstelling in de zin:
Bij korfbal heb je altijd een tegenspeler.
tegenspeler.
A
Een speler waar je mee speelt.
B
Een speler waar je tegen speelt.

Slide 18 - Quizvraag

Welke samenstelling hoort erbij?
Sport waarbij je vecht.

Slide 19 - Open vraag

GOED GEOEFEND!!!!

Slide 20 - Tekstslide

aan het werk
TAAL
Thema 3, week 1,  les 2
Maken: opgave 2 en 3
Daarna 2x plussen



Slide 21 - Tekstslide