Quiz H9

over 9.1 t/m 9.4
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

over 9.1 t/m 9.4

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een scheurlijn in een grafiek?
A
Als je de grafiek wilt verscheuren
B
Als je een deel die je niet gebruikt op de verticale als eruit wil knippen
C
altijd bij een dalende lijn

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een richtingscoëfficiënt?
A
een formule
B
een assenstelsel
C
een getal die aangeeft hoeveel de grafiek per stap stijgt of daalt
D
het begingetal

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn de variabelen in deze formule H = 5 + 3t
A
H en t
B
5 en 3
C
3t
D
H

Slide 4 - Quizvraag

Formule y = 9000 - 100x
Wat is het begingetal?
A
100
B
-100
C
y
D
9000

Slide 5 - Quizvraag

Formule y = -6 + 8x
Wat is de richtingscoëfficiënt?
A
6
B
8
C
-6
D
-8

Slide 6 - Quizvraag

Hoe loopt de grafiek met de formule
H = 2000 - 100t
A
dalend
B
stijgend
C
verticaal
D
horizontaal

Slide 7 - Quizvraag

Aantal liter = 500 - 50t
t is in minuten
Na hoeveel minuten is er 0 liter over?
A
t = 5
B
t = 0
C
t = 8
D
t = 10

Slide 8 - Quizvraag

Verdiensten in euro = 5 + 2,50t
t is tijd in uren
Hoeveel heb je verdient na 4 uur werken?
A
30 euro
B
10 euro
C
15 euro
D
17,50 euro

Slide 9 - Quizvraag

Bekijk het plaatje hiernaast
Als je de grafiek van de mannen en vrouwen bij elkaar optelt, dan krijg je de groene grafiek. Dit heet de somgrafiek.
voorbeeld in 2009 waren er 200 vrouwen en 150 mannen, dus totaal in 2009 350 inwoners

Slide 10 - Tekstslide

som- en verschilformule
Bij een somformule tel je 2 formules bij elkaar op. De getallen samen en de letters samen.
Bij een verschilformule haal je de ene formule af van een andere formule. Voorbeeld  H = 5 + 10t                begingetal 5 - 2 = 3
                        H = 2  -  6t              10t - - 6t = 10t + 6t = 16t
                        H = 3 + 16t  
min en min achter elkaar wordt plus en een min voor een getal hoort bij het getal. Dus voor de 6 staat een min, dus de min hoort bij 6. 

Slide 11 - Tekstslide

Maak van de 2 formules een somformule.
h = 5 + 6t
h = 3 + 4t
Wat is de somformule
A
h = 5 + 6t
B
h = 8 + 10t
C
h = 2 + 2t
D
h = 8 + 2t

Slide 12 - Quizvraag

Maak van de 2 formules een somformule.
aantal = 4 - 6t
aantal = 4 + 2t
Wat is de somformule
A
aantal = 4 + 4t
B
aantal = 8 + 8t
C
aantal = 8 + 4t
D
aantal = 8 -4t

Slide 13 - Quizvraag

Maak van de 2 formules een verschilformule.
y = 10 - 7x
y = 5 + 3x
Wat is de verschilformule
A
y = 15 + 10x
B
y = 5 + 10x
C
y = 5 - 10x
D
y = -5 - 10x

Slide 14 - Quizvraag

Maak van de 2 formules een verschilformule.
inhoud = 15 + 6p
inhoud = -5 + 4p
Wat is de verschilformule
A
inhoud = 10 + 6p
B
inhoud = 20 + 2p
C
inhoud = 10 + 2p
D
inhoud = 15 + 2p

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Welke formule hoort bij de groene lijn?
A
y = 1,5
B
x = 1,5

Slide 17 - Quizvraag

Hoe loopt de grafiek y = 5
A
verticaal
B
horizontaal

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de formule van de rode lijn?
A
x = -2
B
x = 2
C
y = 2
D
y= -2

Slide 19 - Quizvraag

Welke bewering is waar.
I De richtingscoëfficiënt van een dalende lijn is negatief
II de grafiek x = 10 loopt verticaal
A
alleen I
B
I en II
C
alleen II
D
geen van beide

Slide 20 - Quizvraag

Als je 2 lineaire formules aan elkaar gelijk stelt dan noemen we dat een ......
A
evenveel
B
gelijk
C
vergelijking

Slide 21 - Quizvraag

Welke vergelijking hoort hierbij?
A
3b = 8
B
3b + 1 = 7
C
3b + 7 = 1
D
b = 7

Slide 22 - Quizvraag

2 lineaire formules aan elkaar
gelijk stellen

Geef de vergelijking?
A
10a + 80 = 80
B
15a + 40 = y
C
25a + 120 = y
D
10a + 80 = 15a + 40

Slide 23 - Quizvraag

Een vergelijking is 2 lineaire formules aan elkaar gelijk stellen. Dit los je op met
A
gokken
B
de balansmethode
C
kijken

Slide 24 - Quizvraag

Balansmethode
Om een vergelijking op te lossen gebruiken we de balansmethode.
De afspraak is om letters links over te houden en getallen rechts van het = teken.
Zo kan je de waarde van 1 letter berekenen.

Slide 25 - Tekstslide

Voorbeeld
3b + 3 = b + 7
Er staat dat 3 keer een blokje plus 3 gewichtjes evenveel is als 1 blokje en 7 gewichtjes
Om te weten hoeveel 1 blokje weegt gebruiken we de balansmethode

Slide 26 - Tekstslide

3b + 3 = b + 7
We halen aan beide kanten van het = teken een blokje weg.
Dan heb je nog 2b + 3 = 7
Nu halen we links nog 3 gewichtjes weg en rechts ook
Dan heb je 2b = 4
Dan deel je door het getal voor de letter, dus delen door 2
Dan heb je b = 2
1 blokje weegt dus 2

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

7b + 4 = 3b + 20
Wat is de oplossing voor b?
A
b = 4
B
b = 7
C
b = 10
D
b = 16

Slide 29 - Quizvraag

Los de vergelijking op met de balansmethode.
5b + 24 = 3b + 48
Voer alleen de uitkomst voor b in

Slide 30 - Open vraag

Los de vergelijking op met de balansmethode
24 + 2k = 15 + k
Voer alleen de uitkomst in voor k

Slide 31 - Open vraag

Los de vergelijking op met de balansmethode
8p - 40 = 50 + 3p
Voer alleen de uitkomst van p in

Slide 32 - Open vraag

Los de vergelijking op met de balansmethode
10 - m = 2m + 7
Voer alleen de uitkomst in voor m

Slide 33 - Open vraag

Vind je dat je de leerstof begrijpt of moet je nog beter leren?
A
Ik snap het goed
B
Ik begrijp het redelijk en moet nog beter leren
C
Ik heb niks geleerd en snap het wel
D
Ik moet nog beter leren

Slide 34 - Quizvraag

Welk onderwerp snap je nog niet goed?

Slide 35 - Open vraag

Ik ga je werk bekijken en als je teveel fout hebt dan..........  !!!

Slide 36 - Tekstslide