Anatomie en fysiologie

Les 1 Anatomie en fysiologie
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Les 1 Anatomie en fysiologie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Je kunt uitleggen wat de begrippen anatomie en fysiologie inhouden.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Anatomie en fysiologie
Anatomie gaat over de bouw van het lichaam. Het laat zien uit welke delen het lichaam bestaat en waar je deze kunt vinden. Fysiologie kijkt naar hoe deze delen werken. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is dit zo belangrijk om te weten?
Kennis van anatomie en fysiologie helpt je om het menselijk lichaam beter te begrijpen en biedt voordelen in de zorg. Het stelt je in staat om:
Te begrijpen wat er in het lichaam gebeurt: Je kunt symptomen zoals bijv. benauwdheid beter verklaren en ondersteunen.
Artsen- en verpleegkundige instructies beter te begrijpen: Je voert handelingen correct uit.
Gezondheidsveranderingen te signaleren: Je weet wat te doen of wanneer je hulp moet inschakelen bij veranderingen in de gezondheidstoestand.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ons lichaam bestaat uit cellen tot het volledige organisme, waarbij elk deel een specifieke taak heeft om ons gezond te houden.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Waaruit bestaat een cel?
A
Cellen, weefsels en organen
B
Celmembraan, cytoplasma en celkern
C
Alleen celkern en mitochondriën
D
Cellen en organen

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Orgaan
Een onderdeel van het lichaam met een specifieke functie, zoals het hart of de lever.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem de 5
belangrijkste organen

Slide 9 - Woordweb

De vijf belangrijkste organen van het menselijk lichaam zijn:
1. Hart: Pompt bloed door het lichaam en zorgt voor de circulatie van zuurstof en voedingsstoffen.
2. Longen: Verantwoordelijk voor de opname van zuurstof en het verwijderen van kooldioxide uit het bloed.
3. Lever: Verwerkt voedingsstoffen, produceert gal, en helpt bij het ontgiften van schadelijke stoffen.
4. Nieren: Filteren afvalstoffen en overtollig vocht uit het bloed en produceren urine.
5. Maag: Breekt voedsel af en begint het verteringsproces voordat het verder naar de darmen gaat.

Hoeveel orgaanstelsels zijn er in het menselijk lichaam?
A
5
B
8
C
11
D
13

Slide 10 - Quizvraag

Er zijn 11 orgaanstelsels in het menselijk lichaam. Dit zijn:

Zenuwstelsel
Ademhalingsstelsel
Circulatiestelsel (bloedvatenstelsel)
Spijsverteringsstelsel
Uitscheidingsstelsel
Voortplantingsstelsel
Beenderstelsel (skelet)
Spierstelsel
Huid (integumentair stelsel)
Endocrien stelsel (hormoonstelsel)
Lymfestelsel
Orgaanstelsel
Organen die samenwerken aan een specifieke taak in het lichaam, vormen een orgaanstelsel. Zo werken organen zoals de mond, slokdarm, maag en darmen samen om het lichaam van voedingsstoffen te voorzien.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Organisme
Cellen vormen weefsels, weefsels vormen organen, en organen die samenwerken vormen orgaanstelsels. Samen vormen deze niveaus het organisme, zoals het menselijk lichaam.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de kleinste bouwsteen van het menselijk lichaam?
A
Orgaan
B
Weefsel
C
Orgaanstelsel
D
Cel

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat krijg je als meerdere cellen met dezelfde functie samenwerken?
A
Orgaan
B
Orgaanstelsel
C
Weefsel
D
Organisme

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat ontstaat er als verschillende soorten weefsels samenwerken aan een bepaalde taak?
A
Cel
B
Orgaan
C
Orgaanstelsel
D
Organisme

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noemen we een groep organen die samenwerken aan dezelfde functie?
A
Orgaanstelsel
B
Weefsel
C
Organisme
D
Cel

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat vormt alle orgaanstelsels samen?
A
Orgaan
B
Weefsel
C
Organisme
D
Cel

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Test je kennis opdracht
Je krijgt 20 minuten om de opdracht te maken
Je werkt individueel aan de opdracht
Je mag de antwoorden niet opzoeken, die gaan we klassikaal bespreken
Maak notities van de moeilijke woorden en begrippen die je tegenkomt.
Je hebt een pen nodig!



Slide 18 - Tekstslide

1. Wat is de meest voorkomende oogkleur ter wereld?
a. Blauw
b. Bruin
c. Groen
d. Grijs
2. Nagels kun je knippen, lakken of bijten, maar hoeveel groeit een vingernagel gemiddeld per week?
a. 0,1 mm
b. 0,7 mm
c. 1,1 mm
d. 1,0 cm
3. Muggen en verpleegkundigen prikken om je bloed te krijgen, maar hoeveel liter bloed heeft een volwassene gemiddeld eigenlijk?
a. 2 liter
b. 7 liter
c. 5 liter
d. 3 liter
4. Waaruit bestaan je hersenen vooral?
a. Vet
b. Vocht
c. Zenuwcellen
d. Aders
5. Je hart. Wat doet dat eigenlijk?
a. Het zorgt voor zuurstoftoevoer
b. Het hart maakt het bloed schoon
c. Het hart pompt het bloed rond in je lichaam
d. Het hart heeft geen functie
6. Hoe hard kun je niezen? (Tip: dit kan je een fikse boete opleveren als je zo snel rijdt)
a. 100 kilometer per uur
b. 200 kilometer per uur
c. 300 kilometer per uur
d. 400 kilometer per uur
7. Je lichaam beweegt door spieren en botten, maar hoe heten de scharnierpunten tussen 2 botten?
a. Gewrichten
b. Scharnieren
c. Vezels
d. Pezen
8. Weet je hoeveel botten een volwassen mens heeft? (Weetje: een baby heeft er meer, want sommige groeien nog aan elkaar)
a. 206
b. 500
c. 703
d. 1000
9. Je hebt veel bloedvaten. Hoever kom je als je ze allemaal achter elkaar legt?
a. 100 kilometer
b. 1000 kilometer
c. 10.000 kilometer
d. 100.000 kilometer
10. Hoeveel spieren gebruik je om 1 stap te zetten?
a. 5 spieren
b. 100 spieren
c. 200 spieren
d. 500 spieren
11. Hoeveel water zit er ongeveer in het lichaam van een volwassen mens?
a. 10%
b. 25%
c. 40%
d. 70%
12. Hoeveel liter bloed kunnen de nieren per dag filteren?
a. 10 tot 50 liter
b. 50 tot 100 liter
c. 100 tot 150 liter
d. 150 tot 200 liter
13. Je eten maakt een reis van 7 meter door je lichaam, maar welk orgaan wordt na het eten 3x zo groot?
a. Maag
b. Slokdarm
c. Mond
d. Lever
14. Wanneer gaat je hart sneller kloppen?
a. Wanneer je op je hart let
b. Bij spanning en inspanning
c. Als je rust
d. Als je een boek leest
15. In welk lichaamsdeel vind je een hamer, aambeeld en een stijgbeugel?
a. Oor
b. Neus
c. Keel
d. Knie
16. Kanker kan overal zitten, maar astma is een ziekte die alleen zit in…:
a. je lever
b. je hart
c. je longen
d. je darmen

Antwoorden:
1 B
2 B
3 C
4 B
5 C
6 B
7 A
8 A
9 D
10 C
11 D
12 D
13 A
14 B
15 A
16 C
Evaluatie van de les

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat vond jij van deze les?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies