Hoofdstuk 3 Kosten van goederen
1 / 17
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat wordt berekend als de afzet vermenigvuldigd wordt met de netto verkoopprijs?
A
De consumentenprijs.
B
De bruto verkoopprijs.
C
De kaartprijs.
D
De netto omzet.
Slide 3 - Quizvraag
Wat is brutowinstmarge?
A
Brutowinst die uitgedrukt wordt in een percentage van de inkoopprijs.
B
De verhouding tussen omzet en winst, weergegeven in procenten.
C
Bedrijfsresultaat in procenten van de netto-omzet.
D
Verhoudingsgetal waarmee de brutowinst wordt uitgedrukt in procenten van de omzet
Slide 4 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met IWO?
A
De inkoopprijs van de verkochte producten.
B
De inkoopwaarde van de afzet.
C
De verkoopprijs van de verkochte producten.
D
De inkoopfactuurprijs van de verkochte producten
Slide 5 - Quizvraag
Waartoe leidt: inkoopprijs + brutowinstopslag?
A
Verkoopprijs inclusief BTW.
B
Inkoopprijs exclusief BTW
C
Verkoopprijs exclusief BTW.
D
Inkoopprijs inclusief BTW.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is afzet?
A
Aantal verkochte producten in een bepaalde periode.
B
Netto opbrengst uit verkopen.
C
Inkoopwaarde van verkochte goederen.
D
Inkoopwaarde van de omzet.
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Wat heb je onthouden van deze les?
