Jong & Oud H2

JONG EN OUD H2

De jeugd
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

JONG EN OUD H2

De jeugd

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 2 De Jeugd
Jongeren hebben vaak geld door zakgeld of baantje -->
Keuzes maken -->
Economisch handelen


1 Jongeren en geld
2 Sparen en lenen bij jongeren
3 Studeren en ruilen over de tijd

Slide 2 - Tekstslide

Spaar je weleens?

Slide 3 - Open vraag

Voor welk doel spaar je?

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Ruilen over de tijd: lenen
Bij lenen kun je nu meer besteden, maar in de toekomst minder

Slide 8 - Tekstslide

Welke van de onderstaande situaties is GEEN voorbeeld van ruilen over de tijd?
A
Je betaalt maandelijks de kosten af van je mobiele telefoon
B
Je koopt met je maandsalaris een nieuwe wasmachine.
C
Je sluit een hypotheek af voor een woning.
D
Je koopt een auto op afbetaling.

Slide 9 - Quizvraag

Je draagt elke maand van je salaris al geld af voor je pensioen voor later. Is dit ruilen over de tijd?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

0

Slide 11 - Video

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Maar inflatie zeker ook 
dit bepaalt ook of je ervoor kiest dat je gaat sparen of lenen of gewoon nu gaat consumeren 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

De hoeveelheid leerlingen op school is een:
A
voorraadgrootheid
B
stroomgrootheid

Slide 16 - Quizvraag

Is je uiteindelijke schuld bij de bank een voorraadgrootheid of een stroomgrootheid?
A
Voorraadgrootheid
B
Stroomgrootheid

Slide 17 - Quizvraag

wat is VERMOGEN ?
Vermogen is de waarde van alle bezittingen verminderd met de waarde van de schulden.

Je kunt vermogen opbouwen door te sparen.

Slide 18 - Tekstslide

Evalueren.... 
een aantal quizvragen over de stof van net

Slide 19 - Tekstslide

Wanneer kost sparen geld?
A
Als de rente lager is dan de inflatie
B
Als de rente hoger is dan de inflatie
C
als er geen inflatie is
D
Als er een hoge inflatie is

Slide 20 - Quizvraag

Tijdens de levensloop heb je te maken met ruilen over de tijd. Wat is een voorbeeld van ruilen over de tijd?
A
het kopen van schaarse goederen
B
lenen voor de studie
C
beginnen van een bedrijfje
D
het krijgen van een uitkering

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor prijsstijging?
A
Inflatie
B
Deflatie
C
Inflatie en deflatie
D
hogere prijzen

Slide 22 - Quizvraag

Meneer Hamers ontvangt 0,1 % spaarrente. De inflatie bedraagt 2%.
Wat is juist?
A
sparen is een goed idee
B
sparen is geen goed idee

Slide 23 - Quizvraag

2.3 Studeren en ruilen over de tijd
Waarom studeren?

1. Kennis vergroten
2. Vaardigheden verbeteren
3. Ontplooiing (persoonlijke ontwikkeling)
4. Kansen op arbeidsmarkt vergroten
5. Kans op hoger inkomen vergroten

Slide 24 - Tekstslide

Studeren & ruilen over de tijd
1.  Investeren in tijd (en dus gemiste inkomsten) levert later
     meer tijd & inkomsten op

2.   Geldinvestering nu (lenen) later terugbetalen

Slide 25 - Tekstslide