Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord h/hv

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2,3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Een persoonlijk vnw vervangt een znw

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Let op!
Het woordje 'het' is een persoonlijk voornaamwoord als het niet voor een znw staat, maar zelfstandig in de zin voorkomt. Het is dan een ding of zaak (iets) en het is een apart zinsdeel als je de zin ontleedt.

Ik geef het cadeau aan haar. (het = blw)
Ik geef het aan haar. 

In de tweede zin is het een persoonlijk voornaamwoord, het is dan iets, het is een apart zinsdeel en er staat geen lw achter.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:
Ik kijk televisie met mijn broertje.
A
ik
B
mijn
C
televisie
D
broertje

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:
Zij geeft mij altijd complimentjes.
A
zij
B
mij
C
zij én mij
D
altijd

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:
Ik geef het op.
A
ik
B
het
C
ik én het
D
op

Slide 7 - Quizvraag

Is het een lidwoord of een persoonlijk voornaamwoord in de volgende zin:
Ik wacht het nog even af.
A
lidwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
geen van beide
D
allebei

Slide 8 - Quizvraag

Persoonlijk vnw:
bezittelijk vnw

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Die ogen van ....
A
jou
B
jouw

Slide 12 - Quizvraag

Dit zijn ........ ogen
A
jou
B
jouw

Slide 13 - Quizvraag

Een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets het bezit is van iemand of iets.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 14 - Quizvraag

‘Ik’ is een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 15 - Quizvraag

‘Uw’ is een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 16 - Quizvraag

Hun moeder brengt hen naar mijn huis.
Wat is het persoonlijk voornaamwoord
A
Hun
B
hen
C
mijn

Slide 17 - Quizvraag

Hun moeder brengt hen naar mijn huis.
Welke zijn bezittelijk? (2)
A
Hun
B
hen
C
mijn

Slide 18 - Quizvraag

Zij zag hem op straat.
Zij en hem zijn:
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 19 - Quizvraag

Hij heeft haar fiets geleend.
Hij is een:

A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Hij heeft haar fiets geleend.
Haar is een:

A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Ik weet het verschil tussen een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll