Hoofdstuk 4 - Les 6 - I/IE - Instructieles

Hoofdstuk 4 - Les 6 - I/IE
Curio ISK - Spelling instroom
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4 - Les 6 - I/IE
Curio ISK - Spelling instroom

Slide 1 - Tekstslide

Meervoud

Slide 2 - Tekstslide

Enkelvoud
Meervoud 

Slide 3 - Tekstslide

Lange klank
wiel - wielen
mier - mieren
vier - vieren
riem - riemen
dier - dieren
Korte klank
vis - vissen
pit - pitten
kin - kinnen
kip - kippen
lip - lippen

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 1:
Waar staat het meervoud goed geschreven?

Slide 5 - Tekstslide

mier
A
mieren
B
miren
C
mierren
D
mirren

Slide 6 - Quizvraag

kip
A
kipen
B
kippen
C
kiepen
D
kieppen

Slide 7 - Quizvraag

lip
A
lipen
B
lippen
C
liepen
D
lieppen

Slide 8 - Quizvraag

pit
A
piten
B
pitten
C
pieten
D
pietten

Slide 9 - Quizvraag

dier
A
dieren
B
dirren
C
dieren
D
dierren

Slide 10 - Quizvraag

vis
A
visen
B
vissen
C
viesen
D
viessen

Slide 11 - Quizvraag

kin
A
kinen
B
kinnen
C
kienen
D
kiennen

Slide 12 - Quizvraag

wiel
A
wilen
B
willen
C
wielen
D
wiellen

Slide 13 - Quizvraag

vier
A
viren
B
virren
C
vieren
D
vierren

Slide 14 - Quizvraag

riem
A
rimen
B
rimmen
C
riemen
D
riemmen

Slide 15 - Quizvraag

Lange klank
vlieg - vliegen
 stier - stieren
vriend - vrienden
spier - spieren
Korte klank
bril - brillen
blik - blikken
spin - spinnen
stip - stippen
strik - strikken

Slide 16 - Tekstslide

Lange klank
fiets - fietsen
Korte klank
kist - kisten
pink - pinken
hink - hinken
ring - ringen 

Slide 17 - Tekstslide

vis
wiel
bril
vlieg
kist
fiets

vissen
wielen
brillen
vliegen
kisten
fietsen

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 2:
Waar staat het meervoud goed geschreven?

Slide 19 - Tekstslide

vriend
A
vrinden
B
vrienden
C
vrindden
D
vriendden

Slide 20 - Quizvraag

kist
A
kisten
B
kistten
C
kiesten
D
kiestten

Slide 21 - Quizvraag

stip
A
stipen
B
stippen
C
stiepen
D
stieppen

Slide 22 - Quizvraag

strik
A
striken
B
strikken
C
strieken
D
striekken

Slide 23 - Quizvraag

hink
A
hinken
B
hinkken
C
hienken
D
hienkken

Slide 24 - Quizvraag

blik
A
bliken
B
blikken
C
blieken
D
bliekken

Slide 25 - Quizvraag

spier
A
spiren
B
spirren
C
spieren
D
spierren

Slide 26 - Quizvraag

pink
A
pinken
B
pinkken
C
pienken
D
pienkken

Slide 27 - Quizvraag

bril
A
brilen
B
brillen
C
brielen
D
briellen

Slide 28 - Quizvraag

vlieg
A
vligen
B
vliggen
C
vliegen
D
vlieggen

Slide 29 - Quizvraag

ring
A
ringen
B
ringgen
C
riengen
D
rienggen

Slide 30 - Quizvraag

spin
A
spinen
B
spinnen
C
spienen
D
spiennen

Slide 31 - Quizvraag

stier
A
stiren
B
stirren
C
stieren
D
stierren

Slide 32 - Quizvraag

fiets
A
fitsen
B
fitssen
C
fietsen
D
fietssen

Slide 33 - Quizvraag

operatie - operaties 
vakantie - vakanties
traktatie - traktaties
spatie - spaties
situatie - situaties
optie - optie
traditie - traditie
+s

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 3:
Schrijf het meervoud.

Slide 35 - Tekstslide

vakantie

Slide 36 - Open vraag

conditie

Slide 37 - Open vraag

situatie

Slide 38 - Open vraag

traditie

Slide 39 - Open vraag

optie

Slide 40 - Open vraag

generatie

Slide 41 - Open vraag

traktatie

Slide 42 - Open vraag

spatie

Slide 43 - Open vraag

operatie

Slide 44 - Open vraag

Aan de slag! 
Ga nu zelfstandig de opdrachten maken van 
les 6 - oefeningen.




Slide 45 - Tekstslide