Toepassing AUB-methode - debat-betoog

Debat en/of betoog
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FilosofieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Debat en/of betoog

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een debat?

Slide 2 - Woordweb

Wat is een betoog?

Slide 3 - Woordweb

Wat is een belangrijk verschil
tussen een debat en een betoog?

Slide 4 - Woordweb

We gaan oefenen met de AUB-methode, maar waar staan deze letters voor?
A
AlstUBlieft
B
Argument, Uitleg, Bijvoorbeeld
C
Argument, Uitrusting, Bedankt
D
Antwoord, Uitleg, Bedankt

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een argument?
Een argument is een reden waarom je iets vindt. 

Als je bijvoorbeeld zegt dat je niet naar buiten wilt dan kun je als uitleg geven: 'ik wil niet naar buiten omdat het regent' of 'het regent, daarom wil ik niet naar buiten'. 

Het argument is dan: het regent.

Slide 6 - Tekstslide

signaalwoorden
De woorden 'omdat' en 'want' staan aan het begin van een argument. Voorbeeld: Ik heb meer zakgeld nodig, want kleding is duur.

De woorden 'daarom' en 'dus' komen juist na een argument. 
Voorbeeld: Mijn nichtje is nog klein, daarom begrijpt ze niet alles wat ik zeg.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het argument in:
Ik eet geen pindakaas, want ik ben allergisch voor pinda’s.
A
Ik eet geen pindakaas
B
Ik ben allergisch
C
Ik ben dol op pindakaas
D
Ik ben allergisch voor pinda's

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het argument in:
Omdat gokken verslavend is, moet het verboden worden.
A
Gokken is verslavend
B
Gokken moet verboden worden
C
Ik ben aan gokverslaafd
D
Verslavende dingen moeten verboden worden

Slide 9 - Quizvraag

Hoe bedenk je een argument?
In een debat bedenk je argumenten voor of argumenten tegen de stelling. Een slimme manier om argumenten voor of tegen een stelling te bedenken, is door het stellen van een aantal vragen aan jezelf. Als je de vraag beantwoordt, komt er vanzelf een argument uit.

Slide 10 - Tekstslide

Dit zijn de vragen:
  • Over welk probleem gaat de stelling? Is dat een erg probleem?
  • Wat zijn de voor- of nadelen?
  • Wie zijn er bij de stelling betrokken en wat voor effect heeft de stelling op die mensen?

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
De stelling is:

'Mobiele telefoons moeten op school verboden worden'

En jij bent voor de stelling.

Slide 12 - Tekstslide

1. Over welk probleem gaat de stelling? 
Is dat een erg pobleem?
 Het probleem is dat mobiele telefoons voor veel afleiding in de klas zorgen, waardoor leerlingen minder goed opletten.
Het is erg omdat de afleiding ervoor zorgt dat leerlingen de lesstof minder goed meekrijgen. Dit leidt tot lagere cijfers voor toetsen.

Een argument zou dus zijn:
Telefoons moeten op school verboden worden, want ze zorgen voor afleiding en dit leidt tot lagere cijfers.

Slide 13 - Tekstslide

2. Wat is een voordeel als er geen 
mobiele telefoons op school zijn?
Een voordeel van geen mobiele telefoons op school, is dat leerlingen niet stiekem of zonder overleg op de foto worden gezet of gefilmd kunnen worden.
Op internet worden veel fimpjes gedeeld van leerlingen die gepest worden of die per ongeluk iets doms doen. Het is voor die leerlingen heel erg dat dit ook nog eens door iedereen bekeken kan worden.

Een argument zou dus zijn: Mobiele telefoons moeten op school verboden worden, want dan kunnen leerlingen niet stiekem of zonder overleg filmpjes of foto's van elkaar maken die vervolgens online worden gezet.

Slide 14 - Tekstslide

3. Wie zijn er betrokken en wat voor een effect heeft de stelling op die mensen?
Bij deze stelling zijn de leerlingen en de leraren betrokken.
Het effect op de leerlingen is de lage cijfers (argument 1) en dat filmpjes en foto's ongevraagd gedeeld worden (argument 2). 
Het effect op de leraren is dat ze nu voor niets lesgeven omdat de leerlingen in de klas afgeleid zijn door hun mobiele telefoon.

Een argument zou dus zijn: Mobiele telefoons moeten verboden worden op school, want leraren geven nu voor niets les als de leerlingen steeds op hun mobiele telefoons kijken.

Slide 15 - Tekstslide

Bedenk nu zelf een argument voor de stelling:
'Een leugentje om bestwil moet kunnen'
1. Over welk probleem gaat de stelling?
Is dat een erg probleem

Slide 16 - Open vraag

Bedenk nu zelf een argument voor de stelling:
'Een leugentje om bestwil moet kunnen'
2. Wat is een voordeel van af en toe mogen liegen?

Slide 17 - Open vraag

Bedenk nu zelf een argument voor de stelling:
'Een leugentje om bestwil moet kunnen'
3. Wie zijn er betrokken en wat voor effect
heeft de stelling op die mensen?

Slide 18 - Open vraag

Hoe maak je een goed argument?
In een debat is het belangrijk dat je je argumenten goed kunt uitleggen. Dat doe je door het nemen van drie stappen. Eerst zeg je wat het argument (A) is, dan leg je het argument uit (U) en tot slot geef een voorbeeld. Bijvoorbeeld... (B)

Je kunt dat onthouden met het ezelsbruggetje AUB:

Slide 19 - Tekstslide

AUB:

Argument: je noemt je argument.

Uitleg: je geeft uitleg bij het argument. Dit kun je doen door twee stappen te volgen. 1. Leg uit waarom het zo is. 2. Leg uit waarom het goed of slecht is dat het zo is.

Bijvoorbeeld: Een voorbeeld dat je argument duidelijker maakt. Dit kunnen ook cijfers of feiten zijn die je op het internet hebt opgezocht.

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld
Als je AUB gebruikt om een argument voor de stelling

'Schooluniformen moeten worden verplicht'

uit te leggen, ziet dit er zo uit:

Slide 21 - Tekstslide

'Schooluniformen moeten worden verplicht'
Argument: 
Het dragen van schooluniformen zorgt ervoor dat er minder gepest wordt.

Uitleg: 
Vaak wordt iemand gepest, omdat hij er anders uit ziet. Met een schooluniform ziet iedereen er hetzelfde uit en valt die reden weg. Dat is goed, want pesten heeft grote en nare gevolgen.

Bijvoorbeeld: 
Het is bekend dat gepeste kinderen minder gelukkig zijn en soms zelfs depressief. Kijk maar naar het nieuws; sommige gepeste kinderen willen zelfs niet meer leven.

Slide 22 - Tekstslide

Bedenk nu zelf een AUB-argument
voor de stelling:
'Een leugentje om bestwil moet kunnen'

Slide 23 - Open vraag

Bedenk nu zelf een AUB-argument
voor de stelling:
'Niemand wordt uit vrije wil een crimineel'

Slide 24 - Open vraag

Bedenk nu zelf een AUB-argument voor de stelling:

• 'Een oorlogsmisdadiger die gewoon de regels heeft gevolgd zonder na te denken is een slecht mens.'

Slide 25 - Open vraag

Bedenk nu zelf een AUB-argument voor de stelling:
'Je moet je bij alles wat je doet afvragen of dit het grootste geluk voor de grootste groep oplevert.'

Slide 26 - Open vraag

Betoog
inleiding

middenstuk met:
argumenten voor
argumenten tegen
weerleggen argumenten tegen

slot met conclusie

Slide 27 - Tekstslide

Vat in één zin samen wat het belangrijkste is dat je deze les hebt geleerd.

Slide 28 - Open vraag

Hoe kun je het geleerde bij
je betoog gebruiken?

Slide 29 - Open vraag

Wat kan ik als docent nog aan
deze les verbeteren?

Slide 30 - Open vraag