T4 du Signaalwoorden Teil 1 da - und

1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Signaalwoorden
Signaalwoorden zijn belangrijk in teksten. Ze geven inzicht in de structuur van een tekst.
-Signaalwoorden geven het verband tussen zinnen en alinea's aan.
-Signaalwoorden hebben altijd een functie.
-Je vindt de antwoorden op vragen over een leestekst vaak vlak voor of na een signaalwoord.


Slide 2 - Tekstslide

Handbuch Seite 57-58 Nr 29 Signaalwoorden da - und
Argumentatie, Benadrukking, Beperking, Bevestiging, Conclusie, Opsomming 
Signalwörter

Slide 3 - Tekstslide

Signaalwoorden - Sleep het juiste signaalwoord naar hun functie in de tekst.
Opsomming
Beperking
Argumentatie
Bevestiging
Conclusie
außerdem – bovendien
dann – dan 
sowohl...als auch - zowel...als (ook)
und - en  
nur - alleen
außer - behalve

 

kaum - nauwelijks
 denn – want

weil – omdat

deswegen - daarom
tatsächlich - inderdaad, werkelijk
also - dus

je ...desto - hoe ...hoe
schließlich - uiteindelijk, tenslotte

Slide 4 - Sleepvraag

Welke functie heeft vor allem ?
Es ist vor allem ( = vooral) für junge Leute schwer.
A
argumentatie
B
benadrukking
C
beperking
D
bevestiging

Slide 5 - Quizvraag

Welke functie heeft wegen?
Wir haben wegen (=vanwege) der Party keine Zeit für Hausaufgaben.
A
argumentatie
B
opsomming
C
conclusie
D
beperking

Slide 6 - Quizvraag

Welke functie heeft in der Tat?
Sven ist in der Tat (=inderdaad) ein Name, der häufig vorkommt.
A
Benadrukking
B
Argumentatie
C
Beperking
D
Bevestiging

Slide 7 - Quizvraag

Welke functie heeft daher?
Es ist uns daher (=daarom) nicht möglich, etwas zu tun.
A
opsomming
B
beperking
C
argumentatie
D
benadrukking

Slide 8 - Quizvraag

Welke functie heeft zwar?
Ich habe zwar(=weliswaar) viel zu tun, aber ich werde helfen.
A
beperking
B
conclusie
C
opsomming
D
argumentatie

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord geeft geen argumentatie (reden/oorzaak)?
A
darum
B
deshalb
C
sogar
D
nämlich

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord geeft een beperking aan?
A
da
B
allerdings
C
natürlich
D
Grund

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord geeft geen bevestiging aan?
A
tatsächlich
B
jedenfalls
C
natürlich
D
in der Tat

Slide 12 - Quizvraag

Wat geeft geen argumentatie aan?
A
Nachteil
B
das heißt (d.h.)
C
es ist klar
D
daraus geht hervor

Slide 13 - Quizvraag