Vaktaalwoorden 1-7

• Nederlands
• WO
• Studiejaar 1

een wet met algemene principes en verantwoordelijkheden, zonder details. Welk vaktaalwoord is dit? (K)

groep van mensen die allemaal iets willen of steunen.

1. werven
2. draagvlak
3. klankbordgroep
4. inachtneming

Als je behoedzaam bent let je totaal niet op wat je doet.

1. goed
2. fout

laten zien dat het juist is.
Welk vaktaalwoord?
(R)

nadrukkelijk, zo dat het heel duidelijk is
Welk vaktaalwoord? (E)

Een gevoel dat je ergens voor moet zorgen. (V)

Mijn collega kan haar emoties goed beteugelen. Ze kan ze goed onder controle brengen.

1. juist
2. onjuist

De bemoeiingen in het comité zijn ____________ op het tekort aan financiële middelen.

1. beteugeld
2. gestoeld
3. aanbevolen
4. beargumenteerd

___________ president Rutte heeft de nieuwe coronaregels uitgelegd. (D)

Nestar was heel ____________ ze had de zinnen al gemaakt.

1. wilskracht
2. verantwoordelijk
3. gewaagd
4. vlijtig

Er zijn sommige ____________ binnen ons team waar iedereen zich aan moet houden.

1. omgangsvormen
2. beteugelen
3. inventaris
4. aanbevelingen

Als jij jouw schulden voor lange tijd niet kan betalen, is er een grote kans dat een ___________________ ingediend wordt.

1. inventaris
2. demissionair
3. deurwaardersexploot
4. inventaris

Je mening of ideeën verduidelijken. (A)

Aan de trainees vragen we een sterke ____________.

1. inventaris
2. argumentatie
3. wilskracht
4. interreg

Alle spullen in het magazijn. (i)

Uit het onderzoek moet ik een aantal ___________________ aan mijn leidinggevende voorstellen.

1. aanbevelingen
2. interreg
3. argumentatie
4. omgangsvormen

De presentatie _________ diversiteit vindt komende dinsdag plaats.

De nieuwe versoepelingen van de coronamaatregelen lijken mij heel _________.

1. gewaagd
2. argumentatie
3. demissionair
4. vlijtig

Bij de provincie __________ wij de regels dat iedereen thuis kan werken. (h)

Het is altijd een uitdaging voor de _________ om ondergronds te werken. (K)

Aan de projecten die onder __________ vallen werken partijen uit verschillende landen samen. (i)

De kinderen __________ er tegenaan om hun huiswerk te doen.

1. zingen
2. hikken
3. roepen
4. rennen