In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Video
Hoe wordt het onderwerp van het fragment in de eerste zin geïntroduceerd?
A
met een anekdote over fietsen en fietsers
B
met een samenvatting van het fragment
C
met een vraag over verschillende fietsers
D
met voorbeelden van mensen die fietsen
Slide 2 - Quizvraag
Welke fietsproblemen noemt de presentatrice aan het begin van het fragment?
A
De fietspaden in de stad zijn heel vol.
B
E-bikers rijden heel hard op de fietspaden
C
Fietsers hebben last van auto's en trams.
Slide 3 - Quizvraag
Welk fietsprobleem noemt de presentatrice aan het begin van het fragment nog meer?
A
Op de fiets word je nat in de herstregen
B
Wielrenners racen langs zonder te bellen.
C
Met de fiets kom je vaak te laat op je werk.
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de belangrijkste vraag die de presentatrice wil beantwoorden?
A
Hoe blijft fietsen in 'fietsland' Nederland veilig?
B
Hoe is Nederland fietsland geworden?
C
Waardoor is fietsen in Nederland zo populair?
D
Waarom is Nederland wereldkampioen fietsland?
Slide 5 - Quizvraag
Waarom fietst de presentatrice langs de fietsenstalling en het fietspad in Utrecht?
A
om te laten zien dat er in Utrecht problemen zijn door de vele fietsen
B
om te laten zien dat het een mooie stalling en een bijzonder fietspad zijn
C
om te laten zien dat het steeds drukker is geworden met fietsen.
D
om te laten zien dat Utrecht de fietshoofdstad van Europa is
Slide 6 - Quizvraag
Hoe ging het met de fiets na de Tweede Wereldoorlog?
A
Eerst werd autorijden gestimuleerd door de regering, maar door de milieubeweging in de jaren zeventig kozen steeds meer mensen voor de fiets.
B
Er kwamen eerst veel meer auto's maar door de vele verkeersdoden en de oliecrisis ging men vanaf de jaren zeventig de fiets steeds meer stimuleren.
C
Er waren na de oorlog te weinig fietsen voor iedereen, waardoor de rijkere mensen auto's gingen aanschaffen. Dit duurde tot 1972.
D
Er was meteen een toename in het aantal fietsers, doordat de mensen vanwege de oorlog en de oliecrisis geen geld hadden voor een auto.
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de functie van de grafiek over de verkoop van nieuwe fietsen?
A
de aandacht trekken van de kijker
B
de kijker beïnvloeden
C
extra informatie geven
D
informatie duidelijker maken
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de functie van de grafiek over doden bij een verkeersongeval?
A
de aandacht trekken van de kijker
B
de kijker beïnvloeden
C
extra informatie geven
D
informatie duidelijker maken
Slide 9 - Quizvraag
In 2017 waren er voor het eerst meer doden op de fiets dan in de auto. Waarom valt dit volgens de presentatrice toch wel mee?
Slide 10 - Open vraag
Waardoor zijn er volgend de presentatrice in Nederland relatief weinig fietsdoden? Er kunnen meerder antwoorden goed zijn.
A
Automobilisten fietsen zelf ook vaak.
B
Kinderen moeten verkeersexamen doen.
C
Onze wegen zijn ingericht op fietsers.
Slide 11 - Quizvraag
Waardoor zijn er volgens de presentatrice in Nederland relatief weinig fietsdoden? Er kunnen meerder antwoorden goed zijn.
A
Rood is een goede kleur voor fietspaden.
B
We hebben degelijke en veilige fietsen.
C
We leren al op jonge leeftijd fietsen.
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van het fragment?
A
Nederland heeft een fietstraditie die al stamt van voor de Tweede Wereldoorlog. De laatste jaren wordt het door de toename van het aantal auto's en fietsers steeds onveiliger op de weg.
B
Nederland is een fietsland bij uitstek. Dit proberen we zo te houden door het fietsen te blijven stimuleren en steeds nieuwe manieren te bedenken om Nederland nog veiliger te maken voor fietsers.
C
Nederland is sinds de Tweede Wereldoorlog een echt fietsland. Bijna ws dat niet zo geweest door de toename van het aantal auto's, maar gelukkig is Nederland sinds de jaren zeventig weer veilig voor fietsers.
D
Nederland kent veel problemen met fietsers: er zijn er te veel in de stad en wielrenners fietsen te hard. Daaro verzint de regering steeds nieuwe plannen om fietsers en auto's beter samen te laten gaan.
Slide 13 - Quizvraag
Je bedenkt of de informatie betrouwbaar is.
A
globaal kijken en luisteren
B
kritisch kijken en luisteren
C
precies kijken en luisteren
D
zoekend kijken en luisteren
Slide 14 - Quizvraag
Je luistert oppervlakkig totdat je iets interessants hoort.
A
globaal kijken en luisteren
B
kritisch kijken en luisteren
C
precies kijken en luisteren
D
zoekend kijken en luisteren
Slide 15 - Quizvraag
Je weet waarop je moet letten en je wacht tot die informatie langskomt.
A
globaal kijken en luisteren
B
kritisch kijken en luisteren
C
precies kijken en luisteren
D
zoekend kijken en luisteren
Slide 16 - Quizvraag
Je luistert woord voor woord, omdat je alle informatie wilt onthouden (en opschrijven).