A3 - mixed tenses

Grammar test: P2
Summary of the following tenses:
present simple/past simple
present continuous/past continuous
present perfect/ past perfect
Comparatives & Superlatives


1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammar test: P2
Summary of the following tenses:
present simple/past simple
present continuous/past continuous
present perfect/ past perfect
Comparatives & Superlatives


Slide 1 - Tekstslide

present simple VS present continuous
wanneer gebruik je de present simple en de present continuous 
hoe maak je deze tijd

Slide 2 - Tekstslide

Feiten
gewoontes
regelmatig gebeurt
wanneer iets nu gebeurt
she/he/it ww +s
am/is/are + ww + ing
at the moment
now
right now

Slide 3 - Sleepvraag

Slide 4 - Tekstslide

Choose:
I wash my hair at the moment.
I am washing my hair at the moment.
A
I wash my hair at the moment
B
I am washing my hair at the moment

Slide 5 - Quizvraag

past simple vs past continuous
wanneer gebruik je de past simple vs past continuous
hoe maak je deze tijd

Slide 6 - Tekstslide

iets is in het verleden gebeurd en is nu afgelopen
iets in het verleden een tijdje aan de gang was
was/were+werkwoord+ing
-yesterday-last year-a week ago
ww + ed OF bij onr.ww tweede
vorm 

Slide 7 - Sleepvraag

Slide 8 - Tekstslide

I ___________ (switch off ) the computer because it___________ (make) a strange noise.
A
switched off, made
B
had switched off, made
C
switched off, was making
D
was switching off, was making

Slide 9 - Quizvraag

I ___________ (make) my dinner at 8 o’clock last night.

A
made
B
was making
C
had made
D
have been making

Slide 10 - Quizvraag

present perfect vs past perfect 

Slide 11 - Tekstslide

Hoe maak je de present perfect?
A
am/is /are+ ww+ ing
B
had+ volt. deelwoord
C
have/has + volt. deelwoord
D
will + helewerkwoord

Slide 12 - Quizvraag

Hoe maak je de past perfect?
A
was/were + ww + ing
B
am/is/are+ going to+ hele werkwoord
C
have/has + volt.deelwoord
D
had + volt.deelwoord

Slide 13 - Quizvraag

Er zijn 4 beweringen over de present perfect welke is niet waar?
A
Je gebruik de pr. perfect om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog aan de gang is.
B
Je gebruik je present perfect om te praten over ervaringen (in iemands leven) tot nu toe.
C
Je gebruik je present perfect om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en dat je daar nu het resultaat van merkt.
D
Je gebruik je present perfect om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen.

Slide 14 - Quizvraag

Er zijn 4 beweringen over de past perfect, welke is niet waar?
A
Je gebruik de past perfect om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog aan de gang is.
B
De past perfect staat vaak samen met de simple past en het geeft dan aan wat het langst geleden is.
C
de past perfect bij indirecte red geeft aan wat iemand anders eerder al heeft gezegd.
D
Je gebruikt de past perfect om aan te geven dat iets eerder is gebeurd dan iets anders.

Slide 15 - Quizvraag

Er zijn 4 beweringen over de past perfect, welke is niet waar?
A
Je gebruik de past perfect om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog aan de gang is.
B
De past perfect staat vaak samen met de simple past en het geeft dan aan wat het langst geleden is.
C
de past perfect bij indirecte red geeft aan wat iemand anders eerder al heeft gezegd.
D
Je gebruikt de past perfect om aan te geven dat iets eerder is gebeurd dan iets anders.

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Rule of the present perfect:
A
have/has + past participle
B
had + past participle
C
did + past participle
D
were + past participle

Slide 18 - Quizvraag

What is a past participle?
A
ww + ed
B
voltooid deelwoord
C
third row irregular verbs
D
All

Slide 19 - Quizvraag

Rule of the past perfect:
A
have/has + past participle
B
had + past participle
C
did + past participle
D
were + past participle

Slide 20 - Quizvraag

1. A: ____ you ______ (like) the movie "Star Wars?"
B: I don't know. I ________ (see, never)
that movie.

Slide 21 - Open vraag

Let's try them all mixed

Slide 22 - Tekstslide

Sue Thomas is a fashion designer. She has been making clothes ever since she 1) ………….(be) a young girl. She 2) …………………………. (get) her first job in a clothes factory when she was sixteen. She 3) …………………… (sew) buttons onto a shirt one day when she 4)………………….. (have) a brilliant idea for a design.

Slide 23 - Open vraag

After she 6) …………………. (speak) to her bank manager, she got a loan and she 7) …………....…….(open) her own little workshop. Now she 8) …………………………. (make) lots of money. Next year she 9) ………………….. (open) a shop which will sell all her own designs. She 10) ………………… (sell) clothes to a lot of famous people, including film stars and singers, and she 11) …...................... (think) she will be very rich soon.

Slide 24 - Open vraag

1. .......................... (be) a fan of soap operas for years. I 2. .............................. (always watch) my favourite show three times a week. In fact, until about a week ago, I 3. .......................... (never / miss) a single episode. Last Saturday, while I
4. ........................ (sit) in front of the TV, the electricity suddenly 5........................... (go off). After waiting for about an hour, I finally phoned the telephone company.

Slide 25 - Open vraag

“What 6. .......................... (happen)?” I asked them. “When shall we have electricity again?” The man I spoke to said it 7. .......................... (take) a while to fix the problem. So I 8. .......................... (not watch) my favourite soap opera that day. Strangely enough, I 9. .......................... (not watch) it since. Suddenly, there are so many other things to do!

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

How do I make a comparative for a short adjective?
A
add -er
B
add -est
C
add more
D
add the most

Slide 29 - Quizvraag

How do I make a comparative for a long adjective?
A
add -er
B
add -est
C
add more
D
add the most

Slide 30 - Quizvraag

How do I make a superlative for a short adjective?
A
add -er
B
add -est
C
add more
D
add the most

Slide 31 - Quizvraag

How do I make a superlative for a long adjective?
A
add -er
B
add -est
C
add more
D
add the most

Slide 32 - Quizvraag

1. My sister thinks she's __________ (intelligent) than me, but I don't agree!
2. Avatar is probably __________ (bad) film I've seen!
3. What is ____________ (wet) month of the year in England?
4. Do you think the Harry Potter films are ___________ (good) than the books?
5. Who is __________ (powerful) person in your country?

Slide 33 - Open vraag

I going to ACE this test!
YES!
I need to practice this lesson up again
I need to work through the grammar booklet
I don't think I will ever get it

Slide 34 - Poll