Zouten en molariteit herhaling klas 4

Wat gaan we vandaag doen?

Zouten herhalen


1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?

Zouten herhalen


Slide 1 - Tekstslide

Herhaling
Zouten wat zijn dat
Oplosvergelijking
Indampvergelijking
Neerslagvergelijking

Slide 2 - Tekstslide

Opbouw van zouten
Vaste zouten hebben een kristalrooster.

Naam zout:
eerst metaal, dan niet-metaal
Natrium-Chloride (rationeel)
keukenzout (triviaal)

Slide 3 - Tekstslide

Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
Door het afstaan van een elektron raakt het natriumatoom 1 positief geladen.
Door het opnemen van een elektron raakt het chlooratoom 1 negatief geladen.
K-schil
proton
neutron
atoomkern
elektron
Cl
natriumchloride
ion
Cl1-

Slide 4 - Sleepvraag





Wat moet op de lege plek ingevuld worden?
element
atoomnr.
protonen
elektronen
neutronen
Mn4+
25
25
16
A
25
B
29
C
21
D
41

Slide 5 - Quizvraag

Zouten zijn altijd ______ bij kamertemperatuur.

Wat moet op de lege plek ingevuld worden?
A
vloeibaar
B
opgelost
C
gasvormig
D
vast

Slide 6 - Quizvraag

Positief ion
Negatief ion
Sleep de zinnen naar de juiste locatie.
Elektronen opnemen geeft een
Elektronen afstaan geeft een
Metaalatoom vormt een
Een niet-metaalatoom vormt een

Slide 7 - Sleepvraag

Sleep de ionen naar de juiste locatie.
 CO32-
PO43-
OH-
NH4⁠+
NO3-
nitraat-ion
ammonium-ion
hydroxide‑ion
 fosfaat-ion
carbonaat-ion

Slide 8 - Sleepvraag

Wat is de lading van een magnesium-ion?
Gebruik je Binas (40A)

(20 s)
A
+
B
2+
C
-
D
2-

Slide 9 - Quizvraag

Welke ladingen kan een ijzerion hebben?
(Binas 40A)

(20 s)
A
1+, 2+
B
2+, 3+
C
1+, 3+
D
2+, 4+

Slide 10 - Quizvraag

Geef de formule en lading van
een sulfaat-ion (Binas 66B)
(je hoeft geen sub/superscript te gebruiken)
timer
1:00

Slide 11 - Open vraag

Opstellen zoutformule:

  1. noteer naam van het zout
  2. zet de ionen in symbolen
  3. zet de lading van de ionen eronder
  4. zet de verhouding eronder. de totale lading moet nul zijn
  5. schrijf de verhoudingsformule op, gebruik haakjes. Aantallen noteer je rechtsonder
  6. laat het cijfer 1 weg, kijk of de haakjes nodig zijn. schrijf de formule op
  7. schrijf de zoutformule op zonder lading


Voorbeeld 2:

  1. aluminiumsulfaat
  2.       Al3+       SO42-     
  3.         3+             2-
  4.         2       :       3                                                                    
  5.   ( Al3+ )2    ( SO42-  )3                                                     
  6.    Al3+ 2        ( SO42- )3  
  7.    Al2 ( SO4 )3  

Slide 12 - Tekstslide

Opstellen zoutformule:

  1. noteer naam van het zout
  2. zet de ionen in symbolen
  3. zet de lading van de ionen eronder
  4. zet de verhouding eronder. de totale lading moet nul zijn
  5. schrijf de verhoudingsformule op, gebruik haakjes. Aantallen noteer je rechtsonder
  6. laat het cijfer 1 weg, kijk of de haakjes nodig zijn. schrijf de formule op
  7. schrijf de zoutformule op zonder lading


Voorbeeld 3:

  1. ijzer(III)fosfaat
  2.       Fe3+       PO43-     
  3.         3+             3-
  4.         1       :      1                                                                    
  5.   ( Fe3+ )1    ( PO43-  )                                                    
  6.    Fe3+          (PO43- 
  7.          Fe  PO4  

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de verhoudingsformule van Magnesiumchloride?
A
MgCl
B
Mg2Cl
C
MgCl2
D
Mg2Cl2

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de naam van

Na2O
A
Natriumoxide
B
Dinatriumoxide
C
Natriumzuurstof
D
Natrium(II)oxide

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de verhoudingsformule van natriumsulfaat?
A
Na2S
B
Na2SO4
C
Na2SO3
D
NaSO3

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de verhoudingsformule van ammoniumfosfaat?
A
NH4PO4
B
(NH4)3PO4
C
NH4(PO4)3
D
PO4(NH4)3

Slide 17 - Quizvraag

Oplossen van zouten:
  • De ion binding laat los 
  • Negatieve ionen trekken naar het meest positieve deel van H2O (de H atomen), de positieve ionen naar het meest negatieve deel (het O atoom)

Slide 18 - Tekstslide

Oplossen van een zout in water
  • Binas tabel 45A:
  • g: goed oplosbaar (vb: NaNO3)
  • m: matig oplosbaar (vb: MgSO3)
  • s: slecht oplosbaar (vb: CaCO3)
  • r: reageert in water (vb: CaO)

Slide 19 - Tekstslide

Het oplossen van natriumchloride
  • Cl-ionen worden harder aangetrokken tot het meest positieve deel van de H2O moleculen dan tot Na+ ion. 
  • Na+ ionen worden juist meer aangetrokken tot het meest negatieve deel van de H2O moleculen. Dus laten ze elkaar los

Slide 20 - Tekstslide

Hoe is de oplosbaarheid van magnesiumfosfaat
A
goed
B
matig
C
slecht

Slide 21 - Quizvraag

Hoe is de oplosbaarheid van ijzerbromide
A
goed
B
matig
C
slecht

Slide 22 - Quizvraag

Hoe is de oplosbaarheid van ammoniumfosfaat
A
goed
B
matig
C
slecht

Slide 23 - Quizvraag

Wanneer is een zout oplossing verzadigd?
Als...
A
...de maximale hoeveelheid zout is opgelost
B
...de maximale hoeveelheid water is opgelost
C
...je niet meer kan roeren.
D
...de oplossing vast wordt.

Slide 24 - Quizvraag





Je ziet dat alle ionen los van elkaar komen, uit dit ene zout komen dus 5 ionen!
notatie van oplossen van een zout

Het oplossen van aluminiumsulfaat:

Slide 25 - Tekstslide

oplosvergelijking van aluminiumsulfaat: alle ionen laten elkaar los, er ontstaan 2 losse aluminiumionen en 3 losse sulfaationen
 Geef de oplosvergelijking van aluminiumsulfaat
1. noteer eerst de juiste verhoudingsformule van het zout voor de pijl. 
2. Noteer daarna de losse ionen MET lading erbij na de pijl. 

3. Maak tot slot de vergelijking kloppend. Zet de getallen op de juiste plek.

Slide 26 - Tekstslide

De oplosvergelijking van aluminiumfosfaat is:
AlPO4
A
Al3+(aq)+PO43(aq)AlPO4(s)
B
AlPO4(s)Al3+(aq)+PO43(aq)
C
Dit zout lost slecht op.
D
AlPO4Al3++PO43

Slide 27 - Quizvraag

Indampen van een zout:
De ionen trekken weer naar elkaar toe zoals bij het indampen van een ijzer(II)nitraat oplossing.

Slide 28 - Tekstslide

De indampvergelijking van
zinknitraat is:
ZnNO3
A
Zn2+(aq)+2NO3(aq)Zn(NO3)2(s)
B
Zn(NO3)2(s)Zn2+(aq)+2NO3(aq)
C
Zn2++2NO3Zn(NO3)2
D
Zn(NO3)2Zn2++2NO3

Slide 29 - Quizvraag

Oplossen en indampen
Oplosvergelijking:


Indampvergelijking:
NaCl(s)Na+(aq)+Cl(aq)
Na+(aq)+Cl(aq)NaCl(s)

Slide 30 - Tekstslide

Is deze stof goed oplosbaar?
Na2CO3
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

Geef de oplosvergelijking van
Na2CO3

Slide 32 - Open vraag

Geef de indampvergelijking van kwik(II)chloride-oplossing

Slide 33 - Open vraag

Zoutoplossingen mengen
Als je 2 zoutoplossingen met elkaar mengt, kunnen er 2 dingen gebeuren: 
  • Het blijft een heldere oplossing: alle ionen blijven in oplossing
  • Het wordt een troebele suspensie: 2 soorten ionen reageren met elkaar en worden een slecht oplosbaar zout. Dit heet een neerslag

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Binas 45A

Slide 37 - Tekstslide

Let op! dit is geen indampvergelijking. Het lijkt er wel op!

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

OPDRACHT 1:
Een slecht oplosbaar zout maken.
Met welke twee zouten kan je bariumcarbonaat maken? .
A
Bariumchloride en calciumcarbonaat
B
bariumchloride en natriumcarbonaat
C
Zilverchoride en natriumcarbonaat
D
Natriumchloride en kaliumcarbonaat

Slide 40 - Quizvraag

OPDRACHT 1:
Beschrijf hoe je bariumcarbonaat kunt maken uit oplossingen van andere zouten.

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

OPDRACHT 2:
Een slecht oplosbaar zout maken.
Met welke twee zouten kan je calciumcarbonaat maken? .
A
Calciumchloride en calciumcarbonaat
B
Calciumchloride en natriumnitraat
C
Calciumnitraat en natriumcarbonaat
D
Natriumchloride en calciumcarbonaat

Slide 43 - Quizvraag

Molariteit
Rekenen met de molariteit

Slide 44 - Tekstslide

Rekenen aan reacties

Uit de reactievergelijking kun je de molverhouding afleiden waarin stoffen reageren en ontstaan. Door het aantal mol om te rekenen in gram of liter kun je precies berekenen hoeveel stof je nodig hebt.

Omdat er meerdere rekenstappen nodig zijn, is het handig om gebruik te maken van een stappenplan

Slide 45 - Tekstslide

dit stappenplan staat ook in je boek

Slide 46 - Tekstslide

concentratie/ molariteit
Concentratie (symbool c) van een stof in een oplossing is de hoeveelheid stof (meestal gram) per volume eenheid (meestal Liter) van de oplossing.
c = m : V
(let op: volume van de oplossing, niet de opgeloste stof)

Molariteit (weergegeven door de stof tussen vierkante haakjes te zetten) is de concentratie in mol per Liter:  [X] = n : V     eenheid: mol · L-1 of M (molair) 
(let op: V is volume van de oplossing, niet de van opgeloste stof)

Slide 47 - Tekstslide

concentratie/ molariteit

Slide 48 - Tekstslide

We lossen 3,0 mol natriumchloride op in water. Het volume wordt 500 mL.
Hoeveel mol natriumionen heb je in de oplossing?
(30 s)
A
1,5 mol
B
3,0 mol
C
4,5 mol
D
6,0 mol

Slide 49 - Quizvraag

concentratie/ molariteit
oplosvergelijking:      NaCl (s) -> Na+ (aq)  +   Cl- (aq)
molverhouding:                1            :      1               :      1
dus:                                    3,0 mol        3,0 mol        3,0 mol  

Slide 50 - Tekstslide

We lossen 3,0 mol natriumchloride op in water. Het volume wordt 500 mL.
Wat is de molariteit van natriumionen in de oplossing? (30 s)
A
0,75 mol/L
B
1,5 mol/L
C
3,0 mol/L
D
6.0 mol/L

Slide 51 - Quizvraag

We lossen 1,0 mol aluminiumsulfaat op in water tot een opl. van 2 L . Dus 2,0 mol aluminiumionen in de oplossing. Wat is de molariteit van de aluminiumionen in de oplossing? (45 s)
A
0,5 mol/L
B
1,0 mol/L
C
2,0 mol/L
D
6.0 mol/L

Slide 52 - Quizvraag