Staatsinrichting oefenen

Staatsinrichting 
van Nederland


Quiz
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Staatsinrichting 
van Nederland


Quiz

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wie zitten er in de regering?
A
Koning en staatssecretarissen
B
Ministers en staatssecretarissen
C
Koning en ministers
D
Het Kabinet

Slide 3 - Quizvraag

Wat is géén taak van de koning?
A
Een handtekening zetten onder alle wetten
B
Overleggen met de minister-president
C
Meehelpen met het maken van wetten
D
het land vertegenwoordigen

Slide 4 - Quizvraag

Wie hebben de hoogste macht in de trias Politica
A
Het parlement
B
Ministers
C
Rechters
D
De koning

Slide 5 - Quizvraag

Het indienen van een wetsvoorstel is het....
A
recht van amendement
B
recht van interpellatie
C
recht van initiatief
D
recht van motie

Slide 6 - Quizvraag

Een wijziging van een wetsvoorstel indienen is het..
A
recht van amendement
B
recht van Interpellatie
C
recht van initiatief
D
recht van motie

Slide 7 - Quizvraag

Bij welk recht hoort:
Een minister voor een spoeddebat naar de kamer roepen.
A
Recht van amendement
B
Recht van interpellatie
C
Recht van initiatief
D
Recht van motie

Slide 8 - Quizvraag

Bij welke stroming hoort deze poster?
A
Confessionalisme
B
Liberalisme
C
Socialisme
D
Geen van alle

Slide 9 - Quizvraag

Bij welke stroming hoort deze poster?
A
Liberalisme
B
Socialisme
C
Confessionalisme
D
Geen van alle

Slide 10 - Quizvraag

Bij welke stroming hoort deze poster?
A
Socialisme
B
Confessionalisme
C
Liberalisme
D
Geen van alle

Slide 11 - Quizvraag

Bij welke stroming hoort deze poster?
A
Socialisme
B
Confessionalisme
C
Liberalisme
D
Geen van alle

Slide 12 - Quizvraag

Wat hoort bij socialisme?
A
Gelijkheid, algemeen kiesrecht, verdeling rijkdom
B
Gelijkheid, geloof, ieder voor zich, algemeen kiesrecht
C
Arbeiders, geloof, armoede, sociale kwestie
D
Arbeiders, vereniging, schoolstrijd, overheid

Slide 13 - Quizvraag

wie was de eerste vrouwelijke huisarts
A
Mirjam Pasveer
B
Natasja Leone
C
Anne Frank
D
Aletta Jacobs

Slide 14 - Quizvraag

Wie is deze vrouw?
A
Aletta Jacobs
B
Willhelmina Drucker
C
Koningin Wilhelmina
D
Anne Frank

Slide 15 - Quizvraag

Welk land wilde Luxemburg kopen in 1867?
A
Duitsland
B
Frankrijk
C
Nederland

Slide 16 - Quizvraag

Wie heeft in Nederland de wetgevende macht?
A
De regering
B
Het parlement
C
De koning
D
De rechters

Slide 17 - Quizvraag

Wie heeft in Nederland de uitvoerende macht?
A
De regering
B
Het parlement
C
De koning
D
De rechters

Slide 18 - Quizvraag

Wie heeft in Nederland de rechterlijke macht?
A
De regering
B
Het parlement
C
De koning
D
De rechters

Slide 19 - Quizvraag

Wat is geen parlementair recht? Recht van..............
A
Interpellatie
B
Amendement
C
Censureren
D
Initiatief

Slide 20 - Quizvraag

Wat hoort bij elkaar?
Armen die niet geholpen worden door familie of de kerk krijgen hulp uit het armenfonds van de gemeenten
Als je na een fabrieksongeval niet meer kan werken krijg je een kleine uitkering
Alle huizen krijgen aparte keukens en slaapkamers, een kraan en een wc (die wc mag niet in de keuken uitkomen)
Deze wet betekende het einde van de kinderarbeid. Kinderen tussen 6 en 12 jaar moeten naar school. 
Woningwet
Leerplichtwet
Armenwet
Ongevallenwet

Slide 21 - Sleepvraag

Er kwamen arbeiderswijken
Er kwam steeds meer sociale wetten
Mensen gaan in de stad op zoek naar werk
Vakbonden vertegenwoordigden belangen van arbeiders

Slide 22 - Sleepvraag

Arbeiders
Gegoede burgerij
Oprichten van vakbonden
Oprichten van politieke partijen
Aan liefdadigheid doen
Invoeren van de eerste sociale wet
Strijden voor algemeen kiesrecht

Slide 23 - Sleepvraag

Armen worden geholpen door de kerk
Regering maakt sociale wetten
Mensen lossen sociale problemen zelf op
Liberalen
Socialisten
Confessionelen

Slide 24 - Sleepvraag


Over welke kwestie gaat de tekst? 
En over welk onderdeel van de grondwet gaf Willem III toe?
A
de Luxemburgse kwestie de ministeriële verantwoordelijkheid
B
de Luxemburgse kwestie het recht van interpellatie
C
de Sociale kwestie de ministeriële verantwoordelijkheid
D
de Sociale kwestie het recht van interpellatie

Slide 25 - Quizvraag


Door de Luxemburgse kwestie veranderde rond 1867 de politieke verhouding tussen het kabinet en het parlement. Bij deze verandering waren de volgende stappen belangrijk:
1 Alle leden van het kabinet dienden hun ontslag in.
2 Het kabinet kreeg een conflict met de Tweede Kamer over de aanpak van de Luxemburgse kwestie.
3 De Tweede Kamer keurde de begroting van het kabinet af.
Wat is de juiste volgorde van stappen in deze verandering, van vroeger naar later?
A
Luxemburgse kwestie → 2 → 1 → 3 → nieuwe politieke verhouding
B
Luxemburgse kwestie → 2 → 3 → 1 → nieuwe politieke verhouding
C
Luxemburgse kwestie → 3 → 1 → 2 → nieuwe politieke verhouding
D
Luxemburgse kwestie → 3 → 2 → 1 → nieuwe politieke verhouding

Slide 26 - Quizvraag


In 1893 werd in Nederland een politieke partij verboden. Het verbieden van een politieke partij kan botsen met een grondrecht.

Welk grondrecht wordt bedoeld? En is dat een klassiek of een sociaal grondrecht?
A
vrijheid van meningsuiting; dit is een klassiek grondrecht
B
vrijheid van meningsuiting; dit is een sociaal grondrecht
C
vrijheid van vereniging; dit is een klassiek grondrecht
D
over het recht op werk

Slide 27 - Quizvraag


Naar aanleiding van welke gebeurtenis is het bericht geschreven?
A
de invoering van het algemeen kiesrecht
B
de invoering van het caoutchouc-artikel
C
de invoering van het censuskiesrecht
D
de invoering van het passief kiesrecht

Slide 28 - Quizvraag


Deze prent is gemaakt naar aanleiding van de Ongevallenwet. 
Zijn de personen die toekijken positief of negatief over de Ongevallenwet? En welk argument past daarbij?
A
Positief, want de wet helpt arbeiders bij blijvende arbeidsongeschiktheid.
B
Positief, want de wet voorkomt dat arbeiders ongelukken zullen krijgen op hun werk.
C
Negatief, want de wet zorgt ervoor dat arbeiders sneller zullen worden ontslagen.
D
Negatief, want de wet zorgt ervoor dat arbeiders te gemakkelijk een uitkering kunnen aanvragen.

Slide 29 - Quizvraag

Sleep de personen en de organisaties op de juiste plaats. 
confessionelen
feministen
socialisten
persoon
politieke organisatie
H. Schaepman
P.J. Troelstra
W. Drucker
RKSP
SDAP
Vrije Vrouwen Vereniging

Slide 30 - Sleepvraag

1800 - 1840
1840 - 1849
1850 - 1890
A
B
C
De koning heeft alle macht
Regering Willem III
Nederland wordt een parlementaire democratie
Thorbecke schrijft een nieuwe grondwet
Koning Willem II komt aan de macht
Wilhelmina Drucker richt de VVVK op.
De Fransen vertrekken uit Nederland.
Invoering censuskiesrecht
Caoutchoucartikel
Willem I komt aan de macht
De Luxemburgse Kwestie
Abraham Kuyper richt de ARP op.

Slide 31 - Sleepvraag