In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 35 min
Onderdelen in deze les
Oefenen met lessonup
Vandaag:
- Grafieken
- Tabellen
- Formules
Slide 1 - Tekstslide
Hoe noem je het diagram hiernaast?
A
tabel
B
beelddiagraam
C
staafdiagram
Slide 2 - Quizvraag
Welke grafieken zijn lineair?
A
1, 2
B
2, 3, 4
C
1, 4
D
allemaal
Slide 3 - Quizvraag
Hoe noem je dit?
A
Tabel
B
Grafiek
Slide 4 - Quizvraag
Wat is goed?
A
In een assenstelsel kun je meerdere grafieken tekenen.
B
In een grafiek kun je meerdere assenstelsels tekenen.
C
In een assenstelsel kun je slechts 1 grafiek tekenen.
D
In een grafiek kun je slechts 1 assenstelsel tekenen.
Slide 5 - Quizvraag
Hiernaast staat een diagram of tabel
A
Diagram
B
Tabel
C
geen van tweeën
Slide 6 - Quizvraag
Hoe noem je het diagram hiernaast?
A
tabel
B
beelddiagraam
C
staafdiagram
Slide 7 - Quizvraag
Wat is waar?
A
Grafieken teken je met potlood.
B
Achter het antwoord moet je zetten wat het is. Bijv. cm.
C
Een vloeiende lijn teken je zonder geodriehoek.
D
Je moet altijd een lijn door de punten tekenen, want dat is de grafiek.
Slide 8 - Quizvraag
18. Op de afbeelding zie je grafieken die de voedselverspilling per product weergeven, wereldwijd. Van welk product wordt op basis van de energiewaarde wereldwijd het meest verspild?
A
Granen
B
Groente en fruit
C
Melk
D
Wortels en Knollen
Slide 9 - Quizvraag
A : temp = 10 - 0.8 x tijd in uren B : temp = 10 - 0.9 x tijd in uren C : temp = 15 - 0.8 x tijd in uren D : temp = 18 - 0.4 x tijd in uren welke 2 grafieken hebben zelfde begingetal?
A
a en b
B
b en c
C
c en d
D
d en a
Slide 10 - Quizvraag
Zit in deze tabel regelmaat?
A
Ja
B
Nee
Slide 11 - Quizvraag
Heeft deze tabel regelmaat?
A
ja
B
nee
Slide 12 - Quizvraag
We kijken naar onderstaande formule. Stel je wilt hier een tabel bij maken. Op welke plek in je tabel noteer je de variabelen?
Bedrag=3+4×aantal
A
'Bedrag' bovenaan je tabel
'aantal' onderaan je tabel
B
'Bedrag' onderaan je tabel
'aantal' bovenaan je tabel
Slide 13 - Quizvraag
Wat zie je hier?
A
lijngrafiek
B
tabel
C
diagram
D
een kolom
Slide 14 - Quizvraag
Er is negatieve groei bij tabel:
A
A
B
B
C
C
Slide 15 - Quizvraag
Welke formule hoort bij de tabel?
A
1
B
2
C
3
Slide 16 - Quizvraag
wat is het begingetal van deze tabel ?
A
1
B
45
C
56
D
Geen van allen
Slide 17 - Quizvraag
De tabel heeft
A
Regelmatige afname
B
Regelmatige toename
C
Geen regelmaat
D
Geen van allen
Slide 18 - Quizvraag
Wat wordt er met de letter A aangegeven op de afbeelding?
A
Kolom
B
Rij
C
Tabel
D
Grafiek
Slide 19 - Quizvraag
Wat wordt met de letter B aangegeven in de afbeelding?
A
Tabel
B
Grafiek
C
Rij
D
Kolom
Slide 20 - Quizvraag
Twee formules: A hoogte = 7,75 + 1,4 × tijd B hoogte = 2,5 × tijd Welke grafiek loopt het steilst?
A
Formule A
B
Formule B
C
Beide even stijl
D
Geen idee
Slide 21 - Quizvraag
Welke formule heeft als begingetal 300?
A
Spaargeld € = 230 + 3 x tijd
B
Spaargeld € = 300 + 50 x tijd
C
Spaargeld € = 1500 - 300 x tijd
D
Spaargeld € = 100 + 300 x tijd
Slide 22 - Quizvraag
Formule 1: tijd = 6 + 4a Formule 2: tijd = 6 + 2a
Welke formule(s) hoort/horen bij de tabel?
A
Formule 1
B
Formule 2
C
Beide formules
D
Geen van beide formules
Slide 23 - Quizvraag
Wat is het startgetal in deze formule? aantal x 3 +10 = bedrag
A
3
B
10
Slide 24 - Quizvraag
Welke formule heeft als begingetal 2?
A
a
B
b
C
c
D
d
Slide 25 - Quizvraag
Welk getal in de formule is het stijggetal? Aantal kopieën = 35 + 5 x minuten
A
35
B
5
C
Aantal kopieën
D
Minuten
Slide 26 - Quizvraag
Wat zijn de 'variabelen' in de volgende formule? Aantal kopieën = 35 + 5 x minuten