B&F, spelling, blok 4 week 2 extra
1 / 25
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het werkwoord in deze zin?
Ik draag een wollen trui.
Ik draag een wollen trui.
Slide 3 - Open vraag
Wat is het lidwoord in deze zin?
Ik draag een wollen trui.
Ik draag een wollen trui.
Slide 4 - Open vraag
Wat is het zelfstandig naamwoord in deze zin?
Ik draag een wollen trui.
Ik draag een wollen trui.
Slide 5 - Open vraag
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?
Ik draag een wollen trui.
Ik draag een wollen trui.
Slide 6 - Open vraag
Wat is het werkwoord in deze zin?
Ik maak een mooie tekening.
Ik maak een mooie tekening.
Slide 7 - Open vraag
Wat is het lidwoord in deze zin?
Ik maak een mooie tekening.
Ik maak een mooie tekening.
Slide 8 - Open vraag
Wat is het zelfstandig naamwoord in deze zin?
Ik maak een mooie tekening.
Ik maak een mooie tekening.
Slide 9 - Open vraag
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?
Ik maak een mooie tekening.
Ik maak een mooie tekening.
Slide 10 - Open vraag
Slide 11 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
De vlinder vliegt naar de rode bloem.
De vlinder vliegt naar de rode bloem.
Slide 12 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
De uil zit op een dikke tak.
De uil zit op een dikke tak.
Slide 13 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
De geit eet het sappige gras.
De geit eet het sappige gras.
Slide 14 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Plotseling trok Gijs de deur in het slot.
Plotseling trok Gijs de deur in het slot.
Slide 15 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
De sneeuwvlok dwarrelde naar beneden.
De sneeuwvlok dwarrelde naar beneden.
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Open vraag
Slide 19 - Open vraag
Slide 20 - Open vraag
Slide 21 - Open vraag
Slide 22 - Open vraag
Slide 23 - Open vraag
Nu de zin. Denk aan de
hoofdletters en leestekens.
hoofdletters en leestekens.
