Gebruik 'hun' als je verwijst naar personen die iets ontvangen. Dit doe je alleen als er geen voorzetsel voor staat:
Ik heb hun een fijne dag bezorgd.
Ik heb hun broodjes gegeven.
Controleren of je 'hun' moet gebruiken door 'voor' of 'aan' ervoor te denken.
Slide 18 - Tekstslide
Hen
Gebruik 'hen' als je verwijst naar personen met wie iets gebeurt (lijdend voorwerp):
Wij hebben hen uitgezwaaid.
Heb je hen kunnen motiveren.
Slide 19 - Tekstslide
Hen
Gebruik 'hen' als er een voorzetsel voor staat:
Het leerboek is op hen afgestemd.
Ik verwacht een reactie van hen.
Slide 20 - Tekstslide
Hun/ zij
Vaak wordt 'hun' als onderwerp gebruikt. Dat is fout: 'hun' is NOOIT het onderwerp van een zin. Gebruik in dit geval 'zij'.
Dus niet: Hun hebben koffie gedronken.
Wel: Zij hebben koffie gedronken.
Slide 21 - Tekstslide
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Ik heb hun een compliment gegeven.
B
Ik heb hen een compliment gegeven.
Slide 22 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Wij hebben hen uitgezwaaid.
B
Wij hebben hun uitgezwaaid.
Slide 23 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Met hun wil ik niet samenwerken.
B
Met hen wil ik niet samenwerken.
Slide 24 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Hun hebben koffie gepakt.
B
Zij hebben koffie gepakt.
Slide 25 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
De kleintjes zijn er ook, allen zijn verlegen tijdens de eerste schooldag.
B
De kleintjes zijn er ook, alle zijn verlegen tijdens de eerste schooldag.
Slide 26 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Vele hebben deze vraag fout beantwoord.
B
Velen hebben deze vraag fout beantwoord.
Slide 27 - Quizvraag
alle(n), enkele(n), sommige(n), beide(n), vele(n)
Deze woorden kun je zowel met of zonder n schrijven.
Je kijk eerst of het woord een bijvoeglijk naamwoord is of een zelfstandig naamwoord.
Als het een bijvoeglijk naamwoord is schrijf je NOOIT een n.
Vele jongeren drinken graag energiedrankjes.
Ik heb enkele foto's gemaakt.
Slide 28 - Tekstslide
alle(n), enkele(n), sommige(n), beide(n), vele(n)
Het kan lastig zijn om een bijvoeglijk naamwoord te herkennen, als het zelfstandig naamwoord dat erbij hoort is weggelaten. Het zelfstandig naamwoord staat dan eerder in de zin.
De voetballers begonnen aan een ronde, maar sommige (voetballers) liepen eerst nog wat warm.
Slide 29 - Tekstslide
alle(n), enkele(n), sommige(n), beide(n), vele(n)
Als het een zelfstandig naamwoord is schrijf je een n als het verwijst naar personen:
Ze dachten het allen te weten.
Enkelen van ons zijn vegetariër.
Slide 30 - Tekstslide
alle(n), enkele(n), sommige(n), beide(n), vele(n)
Als je verwijst naar dieren of dingen schrijf je NOOIT een n:
De schaapjes zijn alle naar een nieuwe wei gebracht.
De websites zijn beide goed bruikbaar voor de opdracht.
Slide 31 - Tekstslide
Welke zin is juist geformuleerd?
A
Het mes waarmee ik de ui snijd, is stomp.
B
Het mes met wie ik de ui snijd, stomp.
Slide 32 - Quizvraag
Welke zin is juist geformuleerd?
A
De persoon waarmee ik stond te praten is mijn nicht.
B
De persoon met wie ik stond te praten is mijn nicht.
Slide 33 - Quizvraag
waarmee/ met wie
Je gebruikt waarmee als je verwijst naar dingen.
Je gebruikt met wie als je verwijst naar personen.
De pen waarmee ik schrijf is erg prettig.
De man met wie ik samenwerk, levert zijn werk niet in.