Persoonsvorm: enkelvoud of meervoud
1 / 16
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Onderwerp en persoonsvorm staan altijd of beide in het enkelvoud of beide in het meervoud.
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Is de volgende zin goed?
De lammetjes van boer Henk zijn erg schattig
De lammetjes van boer Henk zijn erg schattig
A
Ja
B
Nee
Slide 4 - Quizvraag
Is de volgende zin goed?
In Parijs spreekt de mensen vooral Frans.
In Parijs spreekt de mensen vooral Frans.
A
Ja
B
Nee
Slide 5 - Quizvraag
Staat de persoonsvorm in enkelvoud of meervoud?
In de garage staat oude rommel.
In de garage staat oude rommel.
A
enkelvoud
B
meervoud
Slide 6 - Quizvraag
Staat de persoonsvorm in enkelvoud of meervoud?
Fuad bakt vaak zelf een pizza.
Fuad bakt vaak zelf een pizza.
A
enkelvoud
B
meervoud
Slide 7 - Quizvraag
Staat de persoonsvorm in enkelvoud of meervoud?
Wij gaan dit weekend eten bij de buren.
Wij gaan dit weekend eten bij de buren.
A
enkelvoud
B
meervoud
Slide 8 - Quizvraag
Staat de persoonsvorm in enkelvoud of meervoud?
Thijs en Lucas fietsen samen naar school.
Thijs en Lucas fietsen samen naar school.
A
enkelvoud
B
meervoud
Slide 9 - Quizvraag
Als het onderwerp meervoud is, dan moet de persoonsvorm .......
A
ook meervoud zijn.
B
enkelvoud zijn.
Slide 10 - Quizvraag
Klopt de volgende zin?
De kudde koeien staan in het grote weiland.
De kudde koeien staan in het grote weiland.
A
Ja
B
Nee
Slide 11 - Quizvraag
Klopt de volgende zin?
De zwerm kraaien zorgt voor veel overlast.
De zwerm kraaien zorgt voor veel overlast.
A
Ja
B
Nee
Slide 12 - Quizvraag
Vul in (blussen): De brandweer........ de brand
Slide 13 - Open vraag
(vinden) Niet iedereen .... slippers met sokken modieus.
Slide 14 - Open vraag
Slide 15 - Tekstslide
Vul in (zijn)
De oplossing voor deze moeilijke wiskundevragen.... door de leerling gevonden
De oplossing voor deze moeilijke wiskundevragen.... door de leerling gevonden
