6.3 Omzet, Brutowinst & Nettoresultaat

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Omzet
De omzet is het totaalbedrag dat een winkel ontvangt door de verkoop van producten. Een ander woord voor omzet is verkoopwaarde of opbrengst van de verkopen. De hoogte van de omzet wordt bepaald door de afzet en de verkoopprijs. De afzet is het aantal producten van je verkoopt.
Omzet = afzet x verkoopprijs

Slide 2 - Tekstslide

Omzet
Je verkoopt in een maand 750 broeken voor gemiddeld € 22 per stuk. Wat is dan je omzet?           

Omzet = afzet x verkoopprijs

Slide 3 - Tekstslide

Omzet
Je verkoopt in een maand 750 broeken voor gemiddeld € 22 per stuk. Wat is dan je omzet?   


750 x € 22 = € 16.500        

Omzet = afzet x verkoopprijs

Slide 4 - Tekstslide

De vissenwinkel verkoopt een hengel voor € 52 per stuk (exclusief btw). De vissenwinkel verkocht er afgelopen jaar 446.

Wat is de omzet van de vissenwinkel in dat jaar?
A
€ 52
B
€ 1.932,67
C
€ 23.192
D
€ 22.300

Slide 5 - Quizvraag

De fietsenzaak verkoopt naast fietsen ook verlichting. Een voorlamp verkoopt de fietsenzaak voor €2,25 per stuk. De afzet die week is 34 voorlampen.

Wat is de omzet van de fietsenzaak in die week?

Slide 6 - Open vraag

De groentewinkel koopt zijn druiven in voor € 0,35 per tros. De brutowinstmarge is 55%. De groentewinkel verkoopt op een dag z'n 10 trossen.

Wat is de omzet van de groentewinkel op een dag?

Slide 7 - Open vraag

Brutowinst
Met meer omzet komt er meer geld binnen. Een deel van dat geld heb je nodig om je rekeningen te betalen. Eerst gaat van je omzet de inkoopwaarde af. Dat is het bedrag dat je voor de inkoop van goederen hebt betaald. Dus: de afzet x de inkoopprijs. Wat je dan overhoudt, is je brutowinst.
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Slide 8 - Tekstslide

Brutowinst
Johan verkoopt videogames. In maart heeft hij een omzet van         € 4.300. De inkoopwaarde is van de videogames is € 2.345. De bedrijfskosten zijn € 1.090. Bereken de brutowinst.
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Slide 9 - Tekstslide

Brutowinst
Johan verkoopt videogames. In maart heeft hij een omzet van         € 4.300. De inkoopwaarde is van de videogames is € 2.345. De bedrijfskosten zijn € 1.090. Bereken de brutowinst.

€ 4.300 - € 2.345 = € 1.955
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Slide 10 - Tekstslide

Een chocoladewinkel verkoopt in de week voor Valentijnsdag 400 chocolade repen voor een gemiddelde prijs van € 3,95. De inkoopwaarde van de chocoladerepen was € 525.

Bereken de brutowinst
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quizvraag

Dirk heeft zijn huis verzekerd voor € 230.000. De werkelijke waarde van zijn huis is € 265.000. Bij een storm ontstaat er voor € 12.750 schade.
Bereken het bedrag dat de verzekeringsmaatschappij zal uitkeren
A
€ 35.000
B
€ 12.750
C
€ 12.430,62
D
€ 11.066,04

Slide 12 - Quizvraag

De familie Gerritsen heeft een inboedelverzekering afgesloten met een verzekerde waarde van € 46.000. Door een lekkage ontstaat er schade van € 4.300 aan de inboedel. De werkelijke waarde van de inboedel is € 49.000.

Voor welk bedrag is de familie Gerritsen onderverzekerd?

Slide 13 - Open vraag

De familie Gerritsen heeft een inboedelverzekering afgesloten met een verzekerde waarde van € 46.000. Door een lekkage ontstaat er schade van € 4.300 aan de inboedel. De werkelijke waarde van de inboedel is € 49.000.

Bereken de schadevergoeding door de verzekeringsmaatschappij

Slide 14 - Open vraag