nabespreking SO WiGS en HFST 1

Nabespreking SO WiGS en Hfst 1
totaal 20 punten
berekening:  aantal behaalde punten : 20 x 9 + 1 = cijfer
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nabespreking SO WiGS en Hfst 1
totaal 20 punten
berekening:  aantal behaalde punten : 20 x 9 + 1 = cijfer

Slide 1 - Tekstslide

1. Noem de 5 periodes waarin we het verleden indelen in de juiste chronologische voorbeelden mét de jaartallen die daarbij horen 
Prehistorie    tot 3000 v Chr
Oudheid    3000 v Chr tot 500 n Chr 
Middeleeuwen    500  tot 1500
Vroegmoderne tijd    1500 - 1800
Moderne tijd 1800 tot heden (2000 is ook goed gerekend ;)
2 punten (1 voor jaartallen, 1 voor namen)

- 1/2 aftrek per foutje tot maximaal 1 punt per onderdeel

Slide 2 - Tekstslide

2. Noem de Kenmerkende Aspecten van Hoofdstuk = Tijdvak 1 (Jagers en boeren)
1. De leefwijze van jagers en verzamelaars.
2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.
3. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.
2 punten
1/2 aftrek bij klein foutje
1 punt aftrek bij hele KA fout

Slide 3 - Tekstslide

3. Leg het verschil uit tussen een objectieve bron en een subjectieve bron en leg uit welke van deze twee het meest betrouwbaar is. 
Een objectieve bron is gebaseerd op feiten en daarom dus betrouwbaarder voor je onderzoek van een subjectieve bron die voor een deel zal bestaan uit meningen van de maker.
2 punten
 1 punt voor goede uitleg O/S.
1 punt voor betrouwbaarheid + uitleg

Slide 4 - Tekstslide

4. In de tijd van Jagers en Boeren is sprake van verandering wanneer je de leefwijze van de mensen van het begin van het tijdvak vergelijkt met die aan het einde. Geef drie voorbeelden waaruit deze verandering blijkt.
Voorbeelden van goed antwoord zijn:
- Mensen leven niet langer nomadisch
- Men leeft van de landbouw
- Er zijn steden ontstaan
- Het schrift heeft zich ontwikkeld
- Er onstaat een bestuursapparaat
- Er zijn veel meer soorten beroepen
- of....

2 punten
1/2 punt aftrek bij detailfoutje
 1 punt aftrek per fout antwoord

Slide 5 - Tekstslide

5. Gebruik bron 1  Uit deze bron trek je twee conclusies:
1 De Klokbekercultuur was een landbouwsamenleving
2 Uit de namen als Klokbeker- Trechterbeker- en Bandkeramiekcultuur kun je   opmaken dat het gaat om prehistorische culturen.
Ondersteun beide conclusies 


1. Jagers en verzamelaars woonden niet op een plaats en hadden dus zo 
min mogelijk gebruiksvoorwerpen. Zij maakten geen potten om spullen 
in te bewaren. Dat was alleen maar extra bagage.

2. Omdat deze prehistorische groepen geen schrift kenden, 
hebben zij namen gekregen op basis van de plaats waar zij 
woonden of op basis van de voorwerpen die zij maakten. 
klokbekers = klokbekercultuur.

2 punten
1/2 punt aftrek bij detailfoutje
 1 punt aftrek per fout antwoord

Slide 6 - Tekstslide

6. Geef een omschrijving van de volgende begrippen 
A Polytheïsme
B propaganda
C cultuur
D stadstaat


A. Religie waarin meerdere goden worden vereerd.

B. Reclame voor een politiek doel, politiek idee of politicus

C. Groep mensen met gemeenschappelijk kenmerken, opvattingen, normen en waarden

D. Stad met omliggend platteland dat samen als geheel wordt bestuurd.
2 punten
1/2 punt aftrek per fout antwoord.

Omschrijvingen zijn ook goed gerekend, mits volledig.
 

Slide 7 - Tekstslide

7. Op de kaart van Achetaton kun je een aantal kenmerken zien van eerste steden.  
a) Welke kenmerken zie je terug en geef per kenmerk aan waar je die op de plattegrond ziet (plaats, of benaming )(2p)
b ) Leg per kenmerk ook kort uit waarom het logisch is dat je die in de plattegrond ziet(2p)



A. storehouses, police barracks, records office, temples, kingshouse
B.  Steden kenden gebouwen als tempels, grote schuren om voorraden in op te slaan. Je ziet kantoren voor de ambtenaren. Ze ziet ook een'politiebureau' voor de ordehandhaving. Je ziet een paleis van de koning, steden hadden een koning.

....

4 punten
1 punt aftrek per fout antwoord.

Omschrijvingen zijn ook goed gerekend, mits volledig.
 

Slide 8 - Tekstslide

8. a) Leg het verschil uit tussen nomadisch en sedentair. (1p)
b) Hoe kan een archeoloog aan de hand van vondsten vaststellen of het gaat om een nomadische of sedentaire gemeenschap ? (2 p)

a. Nomaden zijn rondtrekken groepen, levend van de jacht en verzamelen. Sedentair houdt in dat een groep zich ergens permanent vestigt, leeft dan van de opbrengst van de landbouw.

b. Voorwerpen van nomaden zijn kleiner, praktisch bedoeld voor jagen en verzamelen. Deze moeten makkelijk mee te nemen zijn. Voorwerpen van sedentaire groepen zijn vaak groter, mooier versierd, zij hadden veel meer spullen omdat ze niet rondtrokken.


....

3 punten
1 punt aftrek per fout antwoord.

Omschrijvingen zijn ook goed gerekend, mits volledig.
 

Slide 9 - Tekstslide

9. Beschrijf op welke pijlers de farao’s hun macht baseerden (1p)
1. De ambtenarij en het leger

2. Het belastingsysteem

3. Goddelijke legitimering

4. Propaganda


....

 punten
1/2 punt aftrek per fout antwoord.

Omschrijvingen zijn ook goed gerekend, mits volledig.
 

Slide 10 - Tekstslide

Topresultaat!
groepsgemiddelde 7.7

RJC is een blij ei!

Slide 11 - Tekstslide

Tijd van Grieken en Romeinen
3000 v Chr - 500 na Chr
En we gaan weer door!

Slide 12 - Tekstslide

Feniks, Geschiedenis Werkplaats, Memo, Saga

Slide 13 - Tekstslide

kenmerkende aspecten: welke hoort bij tijdvak 2
A
Het ontstaan en de verspreiding van de Islam
B
Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
C
De ontwikkeling van het wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat
D
Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur

Slide 14 - Quizvraag

kenmerkende aspecten: welke hoort bij tijdvak 2
A
De verspreiding van het christendom in geheel Europa
B
De groei van het Romeinse Imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidd
C
Het begin van Europese overzeese expansie
D
Het begin van staatsvorming en centralisatie

Slide 15 - Quizvraag

kenmerkende aspecten: welke hoort bij tijdvak 2
A
Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
B
Het streven van vorsten naar absolute macht
C
De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid
D
De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur

Slide 16 - Quizvraag

kenmerkende aspecten: welke hoort bij tijdvak 2
A
De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur in Noordwest-Europa
B
De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten
C
De wetenschappelijke revolutie
D
De opkomst van emancipatiebewegingen

Slide 17 - Quizvraag

kenmerkende aspecten: welke hoort bij tijdvak 2
A
Het begin van staatsvorming en centralisatie
B
De wetenschappelijke revolutie
C
De ontwikkeling van het Jodendom en christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten
D
De eenwording van Europa

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag!
Lessen tot eind oktober:
- skilltree (ook digitaal, zie SOM)
- presentaties in Lessonup (zelf bestuderen of klassikaal volgen)
- sudoku (aan het eind)


- wordt getoetst i.c.m. tijdvak 3 en 4
half december.

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag!

Aan de slag met de skilltree
of meedoen met de klassikale les (morgen 2.1).

Kies maar!

Slide 20 - Tekstslide