Lundi le 3 février (2 a et 2 b et 2 C -U 4)

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Tekstslide

Plaats het lidwoord ervoor en vertaal/ werk in je schrift
1. solution
2. dentiste
3.bouche
4.main
5.cheville
6.corps
7.coude
8.fracture
9.dos
10. jambe


Slide 2 - Tekstslide

Doelen van de les: 
- Ik heb geoefend met de woorden van app 1 en 2.
- overhoren, opdrachten maken
- De opdrachten worden nagekeken.
- Uitleg van de wederkerende werkwoorden.
- opdrachten maken
- appr 7 lezen en daarna goed leren voor toets....

Slide 3 - Tekstslide

Noem 3 lichaamsdelen in het Frans met het lidwoord erbij (let op op de spelling!)

Slide 4 - Woordweb

Vertaal: gaan slapen
A
se coucher
B
se lever
C
se laver
D
se promener

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal: belachelijk
A
marrant
B
ridicule
C
amusant
D
chouette

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal: de raad
A
la solution
B
la question
C
le conseil
D
la recommendation

Slide 7 - Quizvraag


- Vragen?
Luisteren naar dialogue 1 en meelezen in het boek

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de passé composé?
Wat is de passé composé?
A
toekomende tijd
B
tegenwoordige tijd
C
verleden tijd

Slide 9 - Quizvraag

Hoe maak je een Passé composé?
A
hulpwerkwoord + voltooid deelwoord
B
avoir
C
voltooid deelwoord
D
écouter

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de passé composé?
A
ik eet
B
ik heb gegeten
C
ik at
D
ik zal eten

Slide 11 - Quizvraag

Herhaling: p.c met hulpww être

Slide 12 - Tekstslide

Lundi le 3 février
Lied : Alouette
overhoring woordjes en zinnetjes
Werkwoord vendre + alle werkwoorden die net zo worden vervoegd
Herhaling werkwoord ALLER


Slide 13 - Tekstslide

ALLER- GAAN
Je vais= ik ga
tu vas= jij gaat
il va= hij gaat
elle va= zij gaat
on va= men gaat
nous allons= wij gaan

vous allez= u gaat jullie gaan
ils vont= zij gaan
elles vont= zij gaan
PC= je suis alle(é)
         tu es alle(é)
         il est allé

Slide 14 - Tekstslide

Wederkerende ww

Slide 15 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
SE/S'
VOUS
NOUS
ME/M'
TE/T'

Slide 16 - Sleepvraag

Welke onderstaande werkwoorden zijn wederkerend werkwoorden? (dus werkwoorden met zich)
A
marcher, laisser tomber
B
s'amuser, s'habiller, se maquiller
C
permettre, mettre à l'aise
D
essayer, suivre

Slide 17 - Quizvraag

Het wederkerend werkwoord herken je aan
A
-er
B
se
C
-oyer
D
leur

Slide 18 - Quizvraag

wederkerend werkwoord

vertaal: je me lave
A
ik was
B
jij wast
C
ik was me
D
jij wast je

Slide 19 - Quizvraag

wederkerend werkwoord

vertaal: zij douchen zich
A
il se douche
B
ils se douchent

Slide 20 - Quizvraag

wederkerend werkwoord

vertaal: jij staat op
A
je me lève
B
tu te lèves
C
je lève
D
tu lèves

Slide 21 - Quizvraag

Wederkerende werkwoorden.

Je ___ leve à 8h00.
A
te
B
me
C
se

Slide 22 - Quizvraag

De passé composé kent bij wederkerende werkwoorden het hulpwerkwoord
A
Être
B
Avoir
C
Faire
D
Aller

Slide 23 - Quizvraag

Welke www in de passé composé is juist?
A
elle s' est habillé
B
elle se habillée
C
elle a habillée
D
elle s'est habillée

Slide 24 - Quizvraag

Et maintenant
- Faire grammaire 2: 16A tot met 16E
- Apprendre 5

Slide 25 - Tekstslide

Les devoirs
Faire (maken)
- finir grammaire 2
Apprendre (leren):
- apprendre 5
Ammener (meenemen)
- opgeladen chromebook, boek en oortjes!

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video