23. Les 17-11-2020

English Lesson
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

English Lesson

Slide 1 - Tekstslide

page 69

Slide 2 - Tekstslide

Personal pronouns   
subject pronouns
onderwerpsvorm

I
you
he/she/it
we
you 
they

Slide 3 - Tekstslide

Object pronouns blz. 69
Me
You
Him
Her
It
Us
You
Them





Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Object pronouns
- Staat na het belangrijkste werkwoord in de zin
- Óf staat na een voorzetsel (to, with)

- Je vraagt jezelf af: (wie/wat + werkwoorden + onderwerp)?


Slide 6 - Tekstslide

Object pronoun
She sent me a letter.
She sent you a letter.
She sent him a letter.
She sent her a letter.
She sent it a letter.
She sent us a letter.
She sent you a letter.
She sent them a letter.

Slide 7 - Tekstslide

Personal pronouns: object pronouns
me
you
him
her
it
us
you 
them
  • My cat loves me.
  • It is nice to meet you.
  • She wants to talk to him.
  • People like her.
  • I like it in blue.
  • He shares his lunch with us
  • It's good to see you all.
  • You should meet them. 

Slide 8 - Tekstslide

Remember that object pronouns come after the verb.

Denk eraan dat object pronouns na het werkwoord komen.

Slide 9 - Tekstslide

Subject
vertaling
Object
vertaling
Possessive
vertaling

I
Ik
Me 
mij
My
mijn
You
jij
You
jou
Your
jouw
He
hij
Him
hem
His
zijn
She
zij
Her
haar
Her
haar
It
het
It
het
Its
zijn
We 
wij
Us
ons
Our
ons
They
zij
Them
hen
Their
hun

Slide 10 - Tekstslide

I was waiting for him
(wie/wat + werkwoorden + onderwerp)

Slide 11 - Open vraag

My mom loves her cat very much
(wie/wat + werkwoorden + onderwerp)

Slide 12 - Open vraag

Interrogative pronouns
(vragend voornaamwoord)
blz. 70

Slide 13 - Tekstslide

Interrogative pronouns
vragende voornaamwoorden
Wie
Wat
Waar
Wanneer
Waarom
Welke
Hoe
interrogative pronouns
  • Who
  • What
  • Where
  • When
  • Why
  • Which
  • How

Slide 14 - Tekstslide

Interrogative pronouns
Who ate my cheese?
What is cheese?
Where is the cheese?
When did you buy this cheese?
Why did you eat my cheese?
How did you find the cheese?
Which cheese do you prefer?

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Do exercise 
ex. 54 on page 68
ex. 55 on page 69
ex. 56-57 on page 70
ex. 58 on page 71

timer
15:00

Slide 17 - Tekstslide

Writing & Grammar 54 - page 68 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Writing & Grammar 55a - page 69

Slide 20 - Tekstslide

Writing & Grammar 55b - page 69

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

page 70

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Writing & Grammar 57b - page 70

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Writing & Grammar 58- page 71

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

self study-homework
Maak opdr. 1-2 op blz. 84
opdr. 3-4 op blz. 85
Leer alle woorden van Theme Words op blz. 122 uit je hoofd.
Om verder te leren/oefenen moet je naar je online boek-planning gaan en opdrachten maken.

timer
10:00

Slide 31 - Tekstslide