1. Ik kan de zintuigen in m'n lichaam benoemen en noemen welke prikkel ieder zintuig opvangt.
2. Ik kan uitleggen hoe het lichaam op prikkels reageert.
3. Ik kan de delen van het zenuwstelsel benoemen.
4. Ik kan uitleggen hoe impulsen door het lichaam gaan.
5. Ik kan uitleggen hoe de hersenen impulsen van zintuigen verwerken.