1. Spreekt dit fragment je aan? Waardoor komt dat?
2. Wat kom je te weten over de hoofdpersoon? Noteer alles, zowel innerlijke als uiterlijke kenmerken. Kijk ook naar hoe anderen naar het personage kijken en op haar reageren.
3. Leer je de personages vooral kennen door wat ze doen en denken of door hun verhouding tot andere personages?
a. Wat valt je op aan het taalgebruik van Salomé.
b. Wat zegt dit taalgebruik over het personage?
4. Salomé zit klem in de situatie.
a. Hoe komt dat?
b. Je weet niet hoe Salomé aan het eind uit de lastige situatie gaat komen. Wat zou jij doen als jij Salomé was?
5. De vorige lessen hebben we het over spanning, ruimte en tijd gehad. Zie je deze concepten ook terug in dit fragment? En op welke manier?