les 1 omgaan met geld 166 - 171 v

Kies 1 thema 6 les 1 omgaan met geld 166
In deze les leer je:
- Je moet kiezen waaraan je geld uitgeeft.
- Wat is een budgetplan.
- Je kunt sparen voor bepaalde uitgaven.

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BurgerschapPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kies 1 thema 6 les 1 omgaan met geld 166
In deze les leer je:
- Je moet kiezen waaraan je geld uitgeeft.
- Wat is een budgetplan.
- Je kunt sparen voor bepaalde uitgaven.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Tekst Geld 166
Eerst lezen we de hele tekst.
- Wat kost geld? (zin 1)
- Wat moet je doen als je geld uitgeeft? (zin 2)
- Noem twee voorbeelden waar je geld aan uit kunt geven. (zin 3)
- Wat vinden sommige mensen belangrijk? (4) 


Slide 3 - Tekstslide

tekst: geld 166
- Wat willen zij graag? (5)
- Vindt iedereen dit 
belangrijk? Ja/nee ( zin 6)
- Waarom niet? (zin 7)
 

Slide 4 - Tekstslide

Geld 166 voorbeeld
Vraag van de dag:
Hoe belangrijk is geld voor jou?
Wesley.
- Vindt Wesley geld belangrijk?
- Wat vindt hij wel belangrijk?
- Wil hij rijk zijn? ja/nee

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld geld 166
Petra:
- Wat moet Petra hebben?
- Waarom? 

Slide 6 - Tekstslide

Geld voorbeeld 166
Ludo
- Vindt Ludo geld belangrijk?
- Waarom?

Slide 7 - Tekstslide

Vraag van de dag:
Hoe belangrijk is geld voor jou en waarom?

Slide 8 - Tekstslide

Hoe belangrijk is geld voor jou en waarom?

Slide 9 - Open vraag

opdracht 1 - blz. 167 a en b
  a. Bekijk de tabel                                                                         ja            nee
- Als ik geld nodig heb ga ik meer werken. 
- Als ik geld tekort (= niet genoeg) kom,
   leen ik wat van vrienden.
- Geld maakt gelukkig.
- Ik kom elke maand geld tekort ( = te weinig)
- Mensen die arm zijn, kunnen daar niets aan doen.

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 1 blz. 167
                                                                                                       ja                 nee
- Als ik geld overhoud, geef ik dat aan mensen
  die geld tekort komen = te weinig hebben.
- Ik weet niet goed waaraan ik mijn geld uitgeef.

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 1 blz. 167 c en d.
Wat vinden jullie belangrijk?

Slide 12 - Tekstslide

Budgetplan 168
Quiz over geld.
Tekst Budgetplan eerst helemaal lezen.
- Welke in inkomsten kun je hebben (zin 1)
- Wat zijn twee voorbeelden van uitgaven? (zin 2)
- Wat staat er in een budgetplan? (zin 3 en 4)


Slide 13 - Tekstslide

168
Voorbeeld budgetplan.
Inkomsten                                                                 uitgaven

Loon                              160                         Kleding                                 100
Stagevergoeding     60                          telefoonabonnement      30
                                                                         Uitgaan                                   40
Totaal                            220                        Totaal                                      170

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 2 blz. 168 en 169
a. Waaraan heb jij vorige maand geld uitgegeven?

Slide 15 - Tekstslide

Waaraan heb jij vorige maand geld uitgegeven?

Slide 16 - Open vraag

opdracht 2 b 169
b. Welke inkomsten je vorige maand?

Slide 17 - Tekstslide

b. Welke inkomsten je vorige maand?

Slide 18 - Open vraag

Opdracht 2 c
c.  Maak je budgetplan in je boek.
d. Kwam je geld tekort ( je had te weinig)
 of 
     hield je over ( =je had genoeg)
e t/m h bespreken in de klas.

Slide 19 - Tekstslide

Sparen 170
Wat is sparen. (2.48)
Tekst - Sparen helemaal lezen.
- Voor wanneer spaar je geld. (zin 1 en 2)
- Waarop kun je spaargeld zetten? 
- Wat zijn onverwachte uitgaven? 
on = niet. verwachten (G T)

Slide 20 - Tekstslide

Sparen 170

- Waar kun je ook voor sparen?

Slide 21 - Tekstslide

171
Bekijk de strip eerst.

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 3
Noem twee redenen waarom het verstandig is om te sparen.

Slide 23 - Open vraag

Plaatje 1
A
Ze wil sparen
B
Ze wil op vakantie
C
Ze zit op het strand
D
ze gaat naar het reisbureau

Slide 24 - Quizvraag

Plaatje 2
A
Ze wil sparen
B
Ze wil op vakantie
C
Ze zit op het strand
D
ze gaat naar het reisbureau

Slide 25 - Quizvraag

Plaatje 3
A
Ze wil sparen
B
Ze wil op vakantie
C
Ze zit op het strand
D
ze gaat naar het reisbureau

Slide 26 - Quizvraag

Plaatje 4
A
Ze wil sparen
B
Ze wil op vakantie
C
Ze zit op het strand
D
ze gaat naar het reisbureau

Slide 27 - Quizvraag

Opdracht 3 d en e blz. 171 
d. Waar zou jij voor willen sparen
e. Hoe zou je hiervoor willen sparen.

Slide 28 - Tekstslide

d. Waar zou jij voor willen sparen

Slide 29 - Open vraag

Opdracht 3 d en e blz. 171 
d. Waar zou jij voor willen sparen
e. Hoe zou je hiervoor willen sparen.

Slide 30 - Tekstslide

e. Hoe zou je hiervoor willen sparen.

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide