plurals

Ik weet hoe je een woord in het meervoud zet!
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Ik weet hoe je een woord in het meervoud zet!

Slide 1 - Tekstslide

Meestal komt er een S achter het woord.

Car             Cars
Dog             Dogs
House       Houses

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer ik een woord in het meervoud zet, dan
A
blijft het woord hetzelfde
B
komt er altijd een -s achter
C
komt er meestal een -s achter
D
komt er -en achter

Slide 3 - Quizvraag

Hoor ik aan het eind een S, schrijf ik er ES achter.
Bus          Buses
Dish         Dishes
Match        Matches
Box        Boxes

Slide 4 - Tekstslide

Als ik achteraan een -s hoor, dan
A
verdubbel ik de -s
B
staat het al in het meervoud
C
schrijf ik er -en achter
D
schrijf ik er -es achter

Slide 5 - Quizvraag

Hoor ik aan het eind een OO , dan schrijf ik er ES achter.
Tomato  Tomatoes
Echo    Echoes
Potato  Potatoes



   

Slide 6 - Tekstslide

Als ik achteraan een oo hoor, dan
A
schrijf ik er -en achter
B
schrijf ik er -es achter
C
komt er -os achter
D
schrijf ik er 's achter

Slide 7 - Quizvraag

Hoor ik aan het eind een F, dan maak ik er VES van.
Leaf      Leaves
Wolf     Wolves
Life     Lives
Knife     Knives

Slide 8 - Tekstslide

Als ik achteraan een -F hoor, dan
A
verdubbel ik de f
B
schrijf ik er -es achter
C
verander ik het in -ves
D
schrijf ik er -en achter

Slide 9 - Quizvraag

Zie ik een Y, maar hoor ik een IE, dan maak ik er IES van.
Zie ik een Y, maar hoor ik een J, dan schrijf ik er een S achter.
City         Cities                      Boy   Boys
Baby          Babies                   Guy    Guys
Story      Stories                    Toy   Toys


Slide 10 - Tekstslide

Zie ik een Y en hoor ik een IE, dan
A
maak ik er ies van
B
schrijf ik er 's achter
C
schrijf ik er een s achter
D
schrijf ik er -es achter

Slide 11 - Quizvraag

Zie ik een Y en hoor ik een J, dan
A
maak ik er ies van
B
schrijf ik er 's achter
C
schrijf ik er een s achter
D
schrijf ik er es achter

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide


A
baby's
B
babys
C
babie's
D
babies

Slide 14 - Quizvraag

box
A
boxes
B
boxxes
C
bosses
D
boxees

Slide 15 - Quizvraag

Toy
A
toyes
B
toys
C
toy's
D
toies

Slide 16 - Quizvraag

Uniform
A
uniformes
B
uniform's
C
uniforms
D
uniformies

Slide 17 - Quizvraag

fish
A
fishes
B
fishs
C
fishen
D
fishies

Slide 18 - Quizvraag

Thief
A
thiefs
B
thiefes
C
thiefies
D
thieves

Slide 19 - Quizvraag

cookie
A
cooky's
B
cookies
C
cookys
D
cookyes

Slide 20 - Quizvraag


1 policeman
A
policemans
B
policemannen
C
policemen
D
policemannies

Slide 21 - Quizvraag

brush
A
Brushes
B
brush's
C
brushs
D
brushies

Slide 22 - Quizvraag

strawberry
A
strawberries
B
strawberrys
C
strawberrys
D
strawberryes

Slide 23 - Quizvraag

elf
A
elfs
B
elves
C
elfes
D
elf's

Slide 24 - Quizvraag

pony
A
ponys
B
ponies
C
pony's
D
ponie's

Slide 25 - Quizvraag

bus
A
bus's
B
buss
C
buses
D
busses

Slide 26 - Quizvraag

leaf
A
leaves
B
leafes
C
leafs
D
leaf's

Slide 27 - Quizvraag

face
A
faces
B
face's
C
facies
D
facces

Slide 28 - Quizvraag

mouth
A
mouthees
B
mouth's
C
mouthens
D
mouths

Slide 29 - Quizvraag

first lady
A
first laddies
B
first ladys
C
first ladies
D
first lady's

Slide 30 - Quizvraag

model
A
modelles
B
modellen
C
models
D
modelens

Slide 31 - Quizvraag


A
bodys
B
bodies
C
boddies
D
body's

Slide 32 - Quizvraag

Wife
A
wives
B
wifies
C
wifes
D
wife's

Slide 33 - Quizvraag

Ik weet nu hoe ik een woord in het meervoud moet zetten.
A
Ja, ik weet het.
B
Nee, ik ga het beter leren
C
Een beetje, maar ik ga het nog meer oefenen.
D
Ik vind 1 onderdeel moeilijk en dat ga ik nu leren.

Slide 34 - Quizvraag