1BK Grammatica woordsoorten
1 / 27
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welke zin is fout?
A
Een werkwoord heeft altijd een duidelijke betekenis.
B
Een werkwoord kan van vorm veranderen.
C
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.
Slide 2 - Quizvraag
Noteer de werkwoorden. In elke zin staat er minstens 1.
In de vakantie werkt Dion in het bedrijf van zijn vader.
In de vakantie werkt Dion in het bedrijf van zijn vader.
Slide 3 - Open vraag
Noteer de werkwoorden. In elke zin staat er minstens 1.
De supermarkt verkoopt veel kant-en-klare maaltijden.
De supermarkt verkoopt veel kant-en-klare maaltijden.
Slide 4 - Open vraag
Noteer de werkwoorden. In elke zin staat er minstens 1.
De regels worden duidelijk uitgelegd.
De regels worden duidelijk uitgelegd.
Slide 5 - Open vraag
Noteer de werkwoorden. In elke zin staat er minstens 1.
Deze taart smaakt heerlijk.
Deze taart smaakt heerlijk.
Slide 6 - Open vraag
Noteer de werkwoorden. In elke zin staat er minstens 1.
Onze buurman heeft zijn eigen tuin ontworpen.
Onze buurman heeft zijn eigen tuin ontworpen.
Slide 7 - Open vraag
Welk woord is geen werkwoord?
A
verbouw
B
verbouwing
C
verbouwen
D
verbouwt
Slide 8 - Quizvraag
Welk woord is geen werkwoord?
A
gewacht
B
wacht
C
wachten
D
wachter
Slide 9 - Quizvraag
Welk woord past op de puntjes?
Er zijn drie ...
Er zijn drie ...
A
lidwoord
B
lidwoorden
C
zelfstandig naamwoord
D
zelfstandige naamwoorden
Slide 10 - Quizvraag
Sleep de juiste woorden naar de puntjes.
Je houdt twee woorden over.
Je houdt twee woorden over.
Voor de meeste kun je een zetten
...
...
lidwoord
lidwoorden
zelfstandig naamwoord
zelfstandige naamwoorden
Slide 11 - Sleepvraag
Een naam is een ...
A
lidwoord
B
lidwoorden
C
zelfstandig naamwoord
D
zelfstandige naamwoorden
Slide 12 - Quizvraag
Hoeveel lidwoorden staan in de volgende zin? Noteer een cijfer.
Het begin van de vakantie was stom, want we zaten in de regen in een klein tentje
Het begin van de vakantie was stom, want we zaten in de regen in een klein tentje
Slide 13 - Open vraag
Hoeveel zelfstandige naamwoorden staan er in de volgende zinnen? Noteer een cijfer.
In India zijn achttien dode olifanten gevonden. Ze lagen dichtbij elkaar op een heuvel en in het bos daar omheen. Waarschijnlijk zijn de dieren getroffen door de bliksem.
In India zijn achttien dode olifanten gevonden. Ze lagen dichtbij elkaar op een heuvel en in het bos daar omheen. Waarschijnlijk zijn de dieren getroffen door de bliksem.
Slide 14 - Open vraag
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Geef van het volgende woord aan of het een lidwoord, werkwoord of zelfstandig naamwoord is:
China
China
Slide 17 - Open vraag
Geef van het volgende woord aan of het een lidwoord, werkwoord of zelfstandig naamwoord is:
Wind
Wind
Slide 18 - Open vraag
Geef van het volgende woord aan of het een lidwoord, werkwoord of zelfstandig naamwoord is:
kon
kon
Slide 19 - Open vraag
Geef van het volgende woord aan of het een lidwoord, werkwoord of zelfstandig naamwoord is:
gebouwd
gebouwd
Slide 20 - Open vraag
Geef van het volgende woord aan of het een lidwoord, werkwoord of zelfstandig naamwoord is:
brug
brug
Slide 21 - Open vraag
Geef van het volgende woord aan of het een lidwoord, werkwoord of zelfstandig naamwoord is:
meter
meter
Slide 22 - Open vraag
Geef van het volgende woord aan of het een lidwoord, werkwoord of zelfstandig naamwoord is:
orkaankracht
orkaankracht
Slide 23 - Open vraag
Geef van het volgende woord aan of het een lidwoord, werkwoord of zelfstandig naamwoord is:
liepen
liepen
Slide 24 - Open vraag
Geef van het volgende woord aan of het een lidwoord, werkwoord of zelfstandig naamwoord is:
de
de
Slide 25 - Open vraag
Geef van het volgende woord aan of het een lidwoord, werkwoord of zelfstandig naamwoord is:
een
een
Slide 26 - Open vraag
Maak zelf een zin met tenminste twee lidwoorden en twee zelfstandige naamwoorden en één werkwoord.
