Oefenen thema 3 bloedsomloop

Wat is de samenstelling van bloed?
A
Bloedplaatjes, hemaglobine, bloedplasma
B
Bloedplaatjes/ cellen en bloedplasma
C
Eiwitten, bloedplasma en bloedcellen
1 / 33
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat is de samenstelling van bloed?
A
Bloedplaatjes, hemaglobine, bloedplasma
B
Bloedplaatjes/ cellen en bloedplasma
C
Eiwitten, bloedplasma en bloedcellen

Slide 1 - Quizvraag

Witte bloedcellen
A
sluiten bacteriën en andere ziekteverwekkers in om ze te doden
B
zorgen voor de opname van zuurstof in het bloed
C
zorgen voor bloedstolling bij een wondje
D
bestaan uit bloedplasma

Slide 2 - Quizvraag

Hebben rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes een celkern in de cel?
A
Alleen rode bloedcellen
B
Alleen witte bloedcellen en bloedplaatjes
C
Alleen witte bloedcellen
D
Alleen bloedplaatjes

Slide 3 - Quizvraag

Tijdens de puberteit verandert de samenstelling van hormonen in het bloed. Hoe heet het deel van het bloed dat hormonen bevat?
A
Rode bloedcellen
B
Witte bloedcellen
C
Bloedplasma
D
Bloedplaatjes

Slide 4 - Quizvraag

hoe heet het wanneer er een bloedprop in je bloedvat ontstaat
A
trombose
B
bloedprop
C
infarct
D
verstopping

Slide 5 - Quizvraag

Een bloedpropje bevindt zich in de armslagader in welk orgaan zal het propje een verstopping veroorzaken?
A
de arm
B
de hand
C
de longen
D
het hart

Slide 6 - Quizvraag

Wat gebeurt er in de lever?
De lever....
A
breekt eiwit, alcohol en rode bloedcelen af
B
Slaat glycogeen op
C
Maakt gal
D
Doet A t/m C

Slide 7 - Quizvraag

De leverader is...
A
Zuurstofarm
B
Zuurstofrijk
C
Kan beide

Slide 8 - Quizvraag

De lever .......
A
kan giftige stoffen onschadelijk maken
B
vormt gal
C
is een opslagplaats van energie
D
A, B en C

Slide 9 - Quizvraag

Hart-longen-hart hoort bij?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop
C
Geen van beiden

Slide 10 - Quizvraag

Het hart is een ............
A
orgaan
B
orgaanstelsel

Slide 11 - Quizvraag

Gaan slagaders van het hart af of naar het hart toe?
A
Van het hart af
B
Naar het hart toe

Slide 12 - Quizvraag

Je hart is een...
A
bot
B
spier
C
bloedvat
D
zenuw

Slide 13 - Quizvraag

Gaan aderen van het hart af of naar het hart toe?
A
Van het hart af
B
Naar het hart toe

Slide 14 - Quizvraag

De kandidaat kan de relatie tussen de bouw van hart en bloedvaten en hun functie beschrijven en de relatie tussen de bouw en werking uitleggen.
A
Goed leerdoel
B
Niet zo goed leerdoel

Slide 15 - Quizvraag

De rechter boezem is een onderdeel van je hart
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Welk onderdeel van het hart wordt aangegeven met nummer 4?
A
Longader
B
Longslagader
C
Voorste holle ader
D
Aorta

Slide 17 - Quizvraag

Welk onderdeel van het hart pompt het bloed naar de organen
A
Rechter Boezem
B
Linker Kamer
C
Rechter Kamer
D
Rechter Boezem

Slide 18 - Quizvraag

Welk onderdeel van het hart pompt het bloed in de aorta?
A
Rechterboezem
B
Rechterkamer
C
Linkerboezem
D
Linkerkamer

Slide 19 - Quizvraag

Welk onderdeel van het hart klopt als eerste?
A
Boezems
B
Kamers

Slide 20 - Quizvraag

Welk onderdeel van het hart trekt het eerst samen?
A
De kamers
B
De onderste holle ader
C
De aorta
D
De boezems

Slide 21 - Quizvraag

Welke onderdelen van het hart bevatten zuurstofrijk bloed?
A
Linkerboezem
B
Rechterhartboezem
C
Linkerkamer
D
Rechterkamer

Slide 22 - Quizvraag

Welk onderdeel van het hart heeft de dikste wand?
A
linkerkamer
B
rechterkamer
C
linkerboezem
D
rechterboezem

Slide 23 - Quizvraag

In welk onderdeel van het hart komt bloed uit de longader terecht
A
linkerkamer
B
rechterkamer
C
linkerboezem
D
rechterboezem

Slide 24 - Quizvraag

het hart is een onderdeel van je
A
bloedvatenstelsel
B
spierstelsel
C
beenderenstelsel

Slide 25 - Quizvraag

Welk onderdeel van het hart wordt aangegeven met nummer 10?
A
Linker boezem
B
Linker kamer
C
Rechter boezem
D
Rechter kamer

Slide 26 - Quizvraag

Nieren
Bekijk de afbeelding

De urine wordt gevormd in de beide nierbekkens
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Wat doen de nieren?
A
Afvalstoffen uit het bloed halen
B
Zuurstof aan het bloed toevoegen
C
Voedingstoffen aan het bloed toevoegen
D
Zuiveren de Urine

Slide 28 - Quizvraag

De buitenste laag van de nier wordt ...................................... van de nier genoemd
A
het niermerg
B
de nierschors
C
het nierkapsel
D
het niervlies

Slide 29 - Quizvraag

Heb je meer Rode bloedcellen, of meer Witte bloedcellen?
A
Meer rode
B
Meer witte

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de functie van de nieren?
A
Ze scheiden water, zout en schadelijke stoffen uit.
B
Ze regelen de samenstelling en de hoeveelheid lichaamsvloeistoffen en regelen de zuurgraad van het bloed.
C
Beide antwoorden zijn waar

Slide 31 - Quizvraag

31. Bloed bevat witte bloedcellen, rode bloedcellen en bloedplaatjes.
Welke functie hebben de rode bloedcellen?

A
Afweer
B
Transport van zuurstof
C
Bloedstolling
D
Transport opgeloste stoffen

Slide 32 - Quizvraag

Rode bloedcellen...
A
Vallen bacteriën aan
B
Vallen beiden aan
C
Vallen virussen aan
D
Transporteren zuurstof

Slide 33 - Quizvraag