Week 11

Les 1
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 1

Slide 1 - Tekstslide



Good to see you all!

Slide 2 - Tekstslide

   This lesson:
        1.  How did you spend your holidays? 
        2. Recap: articles + practise!
        3. Write down homework.
        4. Reading: The Quest!
        5. Work to do:
            - Work on homework.
           

Slide 3 - Tekstslide

At the end of this lesson


1. You know how to use the articles. 

2. You have studied and practised the stones.  

Slide 4 - Tekstslide

   Homework: Tuesday March 11th
      Do: revision (herhaling) ex. 1abc, 2ab, 3 ab (p. 154-157)

       Study: 
      Test chapter 4:
        1. Theme words (p. 48) NE → EN
        2. Vocabulary ACFG (p. 48 & 49) NE → EN
        3. Stones (p. 50) NE → EN
        4. Grammar 11, 12, 13AB (p. 27, 28, 42, 43)

Slide 5 - Tekstslide

Grammar 11: articles
A / An / The

Slide 6 - Tekstslide

Lidwoorden
In het Engels: articles.

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the

Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naanwoord zet, gebruik je in het Engels a of an

Slide 7 - Tekstslide

Lidwoord a/an
a gebruik je voor woorden die IN UITSPRAAK beginnen met een medeklinker:

a pet               a teacher           a bicycle
a car                  a door               a room
 

Slide 8 - Tekstslide

Lidwoord a/an
an gebruik je voor woorden die IN UITSPRAAK beginnen met een klinker:

an ear            an investigation         an officer
an apple            an Englishman          an answer
 

Slide 9 - Tekstslide

Let op!
Wat geldt is DE UITSPRAAK!

Soms schrijf je een -h maar hoor je hem niet -> dan gebruik je a.

Soms schrijf je een -u, maar hoor je een -j of - h -> dan gebruik je an.

Voorbeelden hiervan op de volgende slide.
 

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeelden
an hour  (je hoort our)
an honor (je hoort onour)
a university (je hoort juniversity)
a uniform (je hoort juniform)
a European (je hoort jeuropean)

Slide 11 - Tekstslide

Lidwoord THE
DE of HET vertaal je in het Engels beide met THE.

In THE living room, there is a table.
THE table is round.

Slide 12 - Tekstslide

Je gebruikt THE niet
- bij algemene zaken:
"In summer I like to go swimming. (en niet "In THE summer..")
"I always have breakfast at 7.00." (en niet "..have THE breakfast..")
- als je het over een specifieke dingen hebt, gebruik je WEL THE:
"Do you remember THE summer of 2016?" (gaat alleen over de zomer van 2016)
"THE breakfast we had at that hotel was delicious." (gaat alleen over dat ontbijt)

Slide 13 - Tekstslide

Articles

Slide 14 - Tekstslide

Match the correct
Dutch translation of the articles.
een
de
het
a
an
the

Slide 15 - Sleepvraag

__________ dress
______ aeroplane
_____ university
_______ hour
______ scarf
_______ umbrella
A
An
A
An
A
An

Slide 16 - Sleepvraag

child
apple
house
uniform
hour
M&M
A
A
A
An
An
An

Slide 17 - Sleepvraag

   Reading: The Quest
      Chapter 9 (p. 43)
timer
10:00

Slide 18 - Tekstslide

Les 2

Slide 19 - Tekstslide



Good to see you all!

Slide 20 - Tekstslide

   This lesson:
        1.  Reading:  the Quest (10 minutes)
        2. Check homework!
        3. Blooket!
        4. Who am I?
        5. Work to do!
            - Study test Chapter 4
            - Oefenprogramma Engels
            - Read your book
            - Watch Newsround     

Slide 21 - Tekstslide

   Who am I?

Slide 22 - Tekstslide