Week 1: Budgetteren, fase 2.2B

         Fase 2                                                        
Week 1:
Domein: Rekenen, geld
Budgetteren
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundePraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

         Fase 2                                                        
Week 1:
Domein: Rekenen, geld
Budgetteren

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
* Ik weet wat inkomsten en uitgaven zijn
* Wat een budget is
* Hoe je een budget kan bijhouden
* Ik weet dat niet elk land hetzelfde budget heeft
* Ik weet dat niet iedereen hetzelfde te besteden heeft

Slide 2 - Tekstslide

Inkomsten
Geld dat binnenkomt door:
  • Inkomen uit werken
  • Inkomen van een uitkering


Voor jullie zijn de inkomsten:
  • Zakgeld
  • Kleedgeld
  • Bijbaantje

Slide 3 - Tekstslide

Uitgaven
Geld dat je uitgeeft. Als je zelfstandig woont is dat aan vaste lasten zoals water, stroom, gas, huur/hypotheek, verzekeringen, eten, kleding, verzorgingsproducten enz. Wat overblijft kun je sparen en iets leuks mee doen.

Slide 4 - Tekstslide

Nu je geheugen weer is opgefrist...

Als je weet wat je binnenkrijgt en weet wat je uitgeeft dan weet je wat je budget is.
Budgetteren is ervoor zorgen dat je inkomsten méér zijn dan je uitgaven anders gaat het mis en kom je in de schulden.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Budgetteren, wat is dat?
Budgetteren is vooraf bedenken wat je aan geld binnen krijgt (inkomsten) en waar je het geld aan moet uitgeven (uitgaven). Je vaste lasten dien je altijd eerst te betalen, dan kun je kijken hoeveel je nog zou willen sparen en dat wat er over blijft kun je gebruiken om iets leuks mee te doen.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Rood staan/lening
Wanneer jij je niet goed aan je budget hebt gehouden dan kun je bij sommige banken/rekeningen rood staan. Dat betekent dat je geld hebt uitgegeven dat NIET van jou was. Je leent dit als het ware van de bank en voor dat lenen betaal je geld. 
Ook kun je een groter bedrag van de bank lenen om een grote aankoop te doen, ook voor dit lenen betaal je geld.

Slide 9 - Tekstslide

Wat bedoelen ze met deze reclame?
"Geld lenen kost geld"

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Video

Casus Sweet 16
Maak een passend budget voor de volgende casus:

Kim is bijna jarig, ze wordt dan 16 jaar oud en wil graag een sweet 16 feest houden. Ze krijgt van haar ouders € 200 om het feest mee te organiseren. Maak een overzicht van haar uitgaven. Er komen 20 personen op haar feest.

Slide 12 - Tekstslide

Hoeveel budget heeft Kim per persoon?

Slide 13 - Open vraag

Waar ga je geld aan uitgeven?

Slide 14 - Woordweb

Heb je ook aan de versieringen gedacht? Wat kosten slingers, ballonnen enz. met sweet 16 erop?

Slide 15 - Open vraag

Naast drinken moeten er natuurlijk ook wat hapjes op tafel komen. Welke hapjes kies je en wat kosten die voor 20 gasten?

Slide 16 - Open vraag

Maak nu op papier een budgettering

Je inkomsten staan vast en dat is € 200. 
Wat geef je uit aan versiering, hapjes, drankjes? Moet je drinkglazen, bakjes en sta-tafels huren of kun je ze van iemand lenen? Heb je een grote koelkast of pak je een bak met ijsklontjes? Hoe weten de mensen van je feest, stuur je uitnodigingen per post of e-mail/whatsapp? Bereken alle uitgaven, je kunt NIET over de € 200 heen gaan!

Slide 17 - Tekstslide

Maak een duidelijke foto van je budgettering op papier

Slide 18 - Open vraag

In welk werelddeel hebben ze het meeste te besteden per bewoner?
A
Azië
B
Afrika
C
Europa
D
Noord-Amerika

Slide 19 - Quizvraag

In welk werelddeel hebben ze het minste te besteden per bewoner?
A
Azië
B
Afrika
C
Europa
D
Noord-Amerika

Slide 20 - Quizvraag

Verschil per land
Anne woont in Europa/Nederland en werkt in een supermarkt. 
Ze is 16 jaar en verdient per uur € 3,72

Anne spaart voor een nieuwe telefoon die € 599 kost

Slide 21 - Tekstslide

Hoeveel uren moet Anne werken om haar Samsung te kunnen betalen

Slide 22 - Open vraag

Lin woont in Azië/China, ze is 16 jaar en werkt in een supermarkt. Omgerekend in euro's verdient zij € 0.72 per uur
Lin spaart voor een eigen huis dat in China (omgerekend)
€ 599 kost

Slide 23 - Tekstslide

Hoeveel uur moet Lin werken voordat ze haar huisje kan betalen?

Slide 24 - Open vraag

Europa
Zelfs binnen Europa zijn de verschillen groot.
Bijvoorbeeld in Luxemburg liggen de lonen hoger dan in buurland Frankrijk. Maar in Frankrijk is het dagelijkse leven goedkoper. 

Slide 25 - Tekstslide

Wat bedoelen ze met "het dagelijkse leven"?

Slide 26 - Open vraag

Waarom is het belangrijk te weten wat de inkomsten én uitgaves van een land zijn? Waarom heb je aan 1 van de 2 niet genoeg?

Slide 27 - Open vraag

Waar zou je liever wonen?
A
Land met hoge lonen en hoge dagelijkse uitgaven
B
Land met lage lonen en lage dagelijkse uitgaven

Slide 28 - Quizvraag

Waarom zou je daar liever wonen?

Slide 29 - Open vraag

Wat heb je geleerd van deze les?
Hoe kun je dit gebruiken in je leven?

Slide 30 - Open vraag