In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Alvast aan de slag met 4.3
Wie:
Wat:
Hoe:
Hulp:
Klaar?
Kader
Opdr. 1 t/m 7
WB: blz. 90-91
LB: blz. 72-73
Boek-klasgenoot (fluisteren)
Samenvatten 4.1/4.2
Mavo
Opdr. 1 t/m 7
WB: blz. 96-97
LB: blz. 78-79
Boek-klasgenoot (fluisteren)
Samenvatten 4.1/4.2
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen 4.3
Je kent het verschil tussen sociale- en regionale ongelijkheid.
Je kent het verschil tussen de formele- en informele sector.
Je begrijpt hoe je die begrippen kunt gebruiken bij het bepalen van rijkdom van een gebied.
Je kunt met gegevens over de beroepsbevolking bepalen of een land arm of rijk is.
Slide 3 - Tekstslide
Herhalen 4.2: Wanneer je kijkt naar de rijkdom van een land op basis van wat er verdiend wordt, kijk je naar: A Welvaart B Welzijn (noteer alleen de letter)
Slide 4 - Open vraag
Herhalen 4.2: Hans voelt zich goed, hij is gezond, kan naar school en heeft elke dag voldoende te eten: dit gaat over: A Welvaart B Welzijn (noteer alleen de letter)
Slide 5 - Open vraag
Herhalen 4.2: Wat is het BNP/hoofd? Noteer BNP languit en leg uit.
Slide 6 - Open vraag
Je kunt de wereld indelen in drie groepen. Sleep de landen naar de juiste groepen. Bij elke groep komen twee landen te staan.
Koplopers
Volgers
Achterblijvers
Landen:
Brazilië, Rusland, India, China
Veel Afrikaanse landen
Japan, VS, Spanje
Slide 7 - Sleepvraag
Al het werk dan mensen doen kun je in drie groepen indelen. Welke drie groepen ken je?
Slide 8 - Open vraag
Beroepsbevolking
1. Landbouw: boerenbedrijven
2. Industrie: fabriekswerk
3. Diensten: dienstverlening, wanneer je iemand een dienst levert. Onderwijs, zorg, chauffeurs, winkelpersoneel.
Slide 9 - Tekstslide
Informele sector
In veel arme landen werken mensen in de informele sector:
Hun werk is niet geregistreerd: niet officieel
Hun inkomsten wisselen van dag tot dag
Bij ziekte krijgen ze geen uitkering (geld van de overheid)
Slide 10 - Tekstslide
Formele sector
Hiermee bedoelen we alle geregistreerde banen.
Mensen hebben een vast inkomen
Ze betalen belasting en krijgen elke maand hetzelfde loon.
Slide 11 - Tekstslide
Noem minimaal 2 banen in de informele sector.
Slide 12 - Woordweb
In Nederland werkt bijna iedereen in de formele sector. Noem twee banen in de formele sector.
Slide 13 - Woordweb
Noem een kenmerk van werken in de informele sector.
Slide 14 - Woordweb
Noem een kenmerk van werken in de formele sector.
Slide 15 - Woordweb
Vier foto's: welke sector?
Pak een pen of potlood
Je ziet vier foto's
Je krijgt 45 seconden
Schrijf op per foto of deze in de formele of informele sector is gemaakt.
Na de foto's krijg je een meerkeuze vraag en kies je het juiste antwoord.
Slide 16 - Tekstslide
timer
0:45
Slide 17 - Tekstslide
Wat is het juiste antwoord? A. 1 Informeel, 2 formeel, 3 informeel, 4 formeel B. 1 formeel, 2 formeel, 3 informeel, 4 informeel C. 1 formeel, 2 formeel, informeel, 4 formeel
Slide 18 - Open vraag
Sociale ongelijkheid
Grote verschillen in arm en rijk tussen groepen mensen.
Argentinië als voorbeeld:
Rijke mensen rijken in grote auto's
Arme mensen wonen in krottenwijken,
Arme mensen werken vaak in de informele
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
Ongelijkheid in Kenia
Kenia is een land in Afrika.
De sociale en regionale ongelijkheid is hier groot.
Deze uitspraak gaat over regionale ongelijkheid.
Regionale ongelijkheid gaat over verschillen in welvaart en welzijn tussen 2 gebieden.
Kijk maar eens mee.
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
Begrippen 4.3
Informele sector
Sociale ongelijkheid
Beroepsbevolking
Formele sector
Regionale ongelijkheid
Slide 23 - Tekstslide
Leerdoelen 4.3
Je kent het verschil tussen sociale- en regionale ongelijkheid.
Je kent het verschil tussen de formele- en informele sector.
Je begrijpt hoe je die begrippen kunt gebruiken bij het bepalen van rijkdom van een gebied.
Je kunt met gegevens over de beroepsbevolking bepalen of een land arm of rijk is.