werkwoordelijk gezegde

werkwoordelijk
gezegde
1 / 15
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

werkwoordelijk
gezegde

Slide 1 - Woordweb

Het werkwoordelijk gezegde
de persoonsvorm en alle werkwoorden in een zin 
het woordje te hoort erbij als het voor een werkwoord staat

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

werkwoordelijk gezegde?

De astronaut heeft gisteren zijn eten niet gegeten.
A
de astronaut heeft
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft zijn eten gegeten

Slide 4 - Quizvraag

Het werkwoordelijk gezegde?
Wie vloog er als astronaut door de ruimte?
A
wie
B
vloog
C
vloog door de ruimte
D
wie vloog?

Slide 5 - Quizvraag

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.
A
wil
B
wil schilderen
C
wil opnieuw schilderen
D
schilderen

Slide 6 - Quizvraag

wg is gelijk aan pv:


Hij bakt een cake.

pv = bakt

wg = bakt

Slide 7 - Tekstslide


wg heeft meer werkwoorden:


De astronaut  heeft de telescoop gepakt.

pv = heeft

wg = heeft gepakt

Slide 8 - Tekstslide

Jan koopt een speelgoed raket
wg=
A
Jan
B
een speelgoed raket
C
koopt
D
een

Slide 9 - Quizvraag

De astronaut begon over de maan te lopen.
A
begon
B
begon over de maan
C
de astronaut begon
D
begon te lopen

Slide 10 - Quizvraag

De raket werd op grote hoogte gelanceerd.
A
werd gelanceerd
B
de raket werd
C
op grote hoogte gelanceerd
D
de raket werd gelanceerd

Slide 11 - Quizvraag

De wereld was te klein om vanuit de ruimte te zien.
A
vanuit de ruimte te zien
B
was te klein om te zien
C
was te zien
D
de wereld was te klein

Slide 12 - Quizvraag

Dus hoe vind ik nu het werkwoordelijk gezegde?

Slide 13 - Open vraag

Hij kwam aan op zijn paard.
A
kwam aan op zijn
B
kwam aan
C
kwam
D
Hij zijn paard

Slide 14 - Quizvraag

Piet liep langs de straten te zwerven.
A
liep
B
liep langs de straten
C
liep langs te zwerven
D
liep te zwerven

Slide 15 - Quizvraag