¿Qué vas a hacer?/Wat ga je doen: Schrijfopdracht 3
¿Qué necesitas?/ Wat heb je nodig?: Classroom
¿Cómo trabajas?/ Hoe werk je?: Tú trabajas solo/sola ; Alleen werken, De 1e 15 minuten werk je stil
¿Cuánto tiempo?: 30 minutos.
Objetivo (doel): Je oefent weer zinnen schrijven voor het SO
He terminado la tarea ¿y ahora?/ Klaar, en nu?
Verder leren >>>> voca 3.1 , 3.2, 3.3 en ww roze blad.
Ook mag je wertkwoorden oefenen met Verbuga