WW10 Spelling Engelse werkwoorden

Spelling
Engelse werkwoorden
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling
Engelse werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
  • je weet hoe je de Engelse werkwoorden moet vervoegen

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf een Engels werkwoord op dat wij in het Nederlands gebruiken.

Slide 3 - Woordweb

Werkwoorden uit het Engels.

- Engelse werkwoorden hebben een Nederlandse vorm gekregen : skaten, joggen, racen.

- Daardoor kun je de Nederlandse regels gebruiken als je het woord spelt.

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden uit het Engels
Je whatsappt, je e-mailt en vroeger werd er zelfs gefaxt

- In principe vervoeg je die werkwoorden dus ook net zoals andere werkwoorden.

checken - hij checkt - hij checkte - ik heb gecheckt.
streamen - hij streamt - hij streamde - ik heb gestreamd. 

Slide 5 - Tekstslide

Regels Engelse werkwoorden (1)

- Laat de Engelse uitgangs-e staan als je uitspraakproblemen krijgt: saven, jij savet, ik savede, ik heb gesaved


- Werkwoorden die je op zijn Nederlands uitspreekt krijgen geen dubbele medeklinker: grillen - grilde - gegrild



Slide 6 - Tekstslide

Regels Engelse werkwoorden (2)
  • Soms schrijf je twee medeklinkers, om duidelijk te maken dat een woord op z'n Engels uitgesproken wordt.

paintballen - ik paintball - hij paintballt
passen - ik pass - hij passt

grillen - ik gril - hij grilt
stressen - ik stres - hij strest

Slide 7 - Tekstslide

Hoe spel je het voltooid deelwoord van...
stressen
A
gestrest
B
gestresst
C
gestressd
D
gestresd

Slide 8 - Quizvraag

(Daten) jij vorig jaar niet met die kok?
A
date
B
Date
C
Datete
D
dateten

Slide 9 - Quizvraag

Vorige week (skaten) Bas en Gijs met zijn tweeën door de straten van Emmen.
A
skaten
B
skateten
C
skateden

Slide 10 - Quizvraag

Hij is naar huis .... (skaten)
A
geskate
B
geskatet
C
skate
D
geskated

Slide 11 - Quizvraag

(Saven) hij je werkstuk op de harde schijf?
A
save
B
saved
C
savet

Slide 12 - Quizvraag

Aan de slag!
Paragraaf 10 - cursus 7 (spelling)
Maak deze online 

Slide 13 - Tekstslide