Zelstandig naamwoord en Bijvoegelijk naamwoord

Nederlands
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
Aan het eind van de les weet je wat zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden en lidwoorden zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (zn)
 Mensen, dieren, dingen of een abstract begrip (de liefde, het gevoel). We zeggen ook wel: zelfstandig naamwoorden zijn namen van mensen, dieren of dingen. Meestal staat bij een zelfstandig naamwoord een lidwoord of kun je er een lidwoord bij denken. Je kunt het verkleinen en in meervoud zetten.
Theorie op blz: 122

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord(en):

De scholieren willen mijn aandacht
A
Scholieren, Aandacht
B
willen, aandacht
C
Scholieren, willen
D
de, mijn

Slide 4 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

De leerkracht geeft een toets
A
geeft
B
leerkracht, toets
C
geeft, leerkracht
D
toets

Slide 5 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

De leerling sluit de deur
A
Leerling
B
Sluit, deur
C
sluit
D
Leerling, deur

Slide 6 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

Hij plakt de band
A
Hij
B
De
C
Plakt
D
Band

Slide 7 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

De luie hond slaapt acht uur.
A
hond, uur
B
de, slaapt
C
luie, hond
D
slaapt, acht

Slide 8 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

De vrouw krijgt bloemen
A
De, krijgt
B
vrouw, bloemen
C
Vrouw, krijgt
D
de, bloemen

Slide 9 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

De clown zingt een lied
A
De, zingt
B
de, een
C
clown, lied
D
de, clown

Slide 10 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

Zij maken een toneelstuk
A
Maken
B
een
C
Zij
D
Toneelstuk

Slide 11 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

De buurman kookt nasi
A
Buurman, de
B
Buurman, nasi
C
de, kookt
D
nasi, kookt

Slide 12 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord(en):

Onze oom speelt op de piano
A
Oom, speelt
B
speelt, op
C
Oom, piano
D
onze, piano

Slide 13 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Tekstslide

Bijvoegelijk naamwoord:

De lelijke kat is buiten
A
De
B
buiten
C
Lelijke
D
kat

Slide 15 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

Het kleine ziekenhuis was vol
A
Kleine
B
vol
C
ziekenhuis
D
was

Slide 16 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

De aardige dokter hielp mij.
A
De
B
aardige
C
mij
D
dokter

Slide 17 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

De ronde spiegel viel kapot
A
De
B
kapot
C
spiegel
D
ronde

Slide 18 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

De gele boeken zijn kapot
A
De
B
kapot
C
gele
D
boeken

Slide 19 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

De kat heeft een gebroken pootje
A
kat
B
pootje
C
heeft
D
gebroken

Slide 20 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

De meester hielp het boze meisje
A
boze
B
meisje
C
hielp
D
meester

Slide 21 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

De zwarte laptop werkt niet goed
A
laptop
B
zwarte
C
niet
D
goed

Slide 22 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

Jan pakte de botte zaag
A
pakte
B
zaag
C
Jan
D
botte

Slide 23 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord:

De aap droeg een gouden ring
A
droeg
B
aap
C
gouden
D
ring

Slide 24 - Quizvraag

Lidwoorden
Er zijn drie lidwoorden: 
de, het, een.

De en het -> bepaald lidwoord.
een -> onbepaald lidwoord.




Slide 25 - Tekstslide