In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Nederlands
WELKOM
Slide 1 - Tekstslide
Nederlands - Voorbereiding CITO Nederlands 3F
Slide 2 - Tekstslide
Welke vragen heb jij m.b.t. de CITO?
Slide 3 - Open vraag
Het Cito-examen lezen, kijken en luisteren 3F
ID mee!
Je krijgt 120 minuten de tijd.
Je maakt het examen op de computer.
Je krijgt één totaalcijfer voor lezen en luisteren.
50 à 60 meerkeuzevragen.
Je mag deze hulpmiddelen gebruiken: - Pen en papier - Verklarend woordenboek Nederlands
Houd je schoolmail in de gaten voor e-mails van het examenbureau!!!
Slide 4 - Tekstslide
Soorten examenvragen
De meeste vragen testen of je begrijpt waar een tekst of fragment over gaat, of je hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden, of de inhoud betrouwbaar is, enz.
Af en toe krijg je een vraag over de betekenis van een woord of een zin.
Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin
Slide 5 - Tekstslide
Vragen over tekstdoelen - welke vier tekstdoelen zijn er ook al weer?
Slide 6 - Open vraag
Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Opiniestuk
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel
Slide 7 - Sleepvraag
Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?
Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)
Slide 8 - Tekstslide
In welk tekstdeel wordt de hoofdgedachte vaak herhaald of samengevat?
A
In de inleiding
B
In de lead
C
In de tweede alinea
D
In het slot
Slide 9 - Quizvraag
Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?
Signaalwoorden Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.
Slide 10 - Tekstslide
Conclusie
Tegenstelling
Reden / argument
Oorzaak-gevolg
hoewel
dus
kortom
doordat
echter
want
daarom
toch
desondanks
als gevolg van
omdat
concluderend
maar
Slide 11 - Sleepvraag
Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?
Let op:
De inhoud van de tekst
De plaats van een tekstdeel (inleiding / slot)
De vormgeving en manier van presenteren
Slide 12 - Tekstslide
Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit
Slide 13 - Quizvraag
Vragen over feiten en meningen - wat is het verschil tussen feiten en meningen?
Slide 14 - Open vraag
Bestaat een informatieve tekst alleen maar uit feiten?
A
Ja, er worden geen meningen in genoemd
B
Nee, in een informatieve tekst staan vaak feiten, maar er kunnen net zo goed meningen in staan
C
Nee, in een informatieve tekst worden vooral meningen genoemd, maar wel van voor- & tegenstanders
Slide 15 - Quizvraag
Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft. Ik vind dat... / Mijn mening is...
Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat,
Slide 16 - Tekstslide
Een redenering (argument) beoordelen
Kloppen de aangevoerde feiten wel of zijn ze (deels) onjuist of onvolledig?
Zijn de feiten representatief of laten ze maar één kant van de zaak zien?
Zijn de argumenten die gegeven worden subjectief ofobjectief?
Is het argument wel geldig of is het eigenlijk een drogreden?
Slide 17 - Tekstslide
Geldig argument of niet? Mijn oma dronk elke dag 3 glazen cola en zij is 92 jaar oud geworden. Het drinken van cola is dus gezond.
Ja
Nee
Slide 18 - Poll
Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.
D
Veel verschillende mensen worden gehoord
Slide 19 - Quizvraag
Vragen over toon en houding
De deelnemers aan een gesprek kunnen zich op verschillende manieren opstellen. Hun houding kan neutraal zijn, maar ook partijdig, kritisch, verontwaardigd, enthousiast of afwijzend. Dat merk je aan de inhoud van wat ze zeggen, en aan de toon waarop.
Voor een leestekst geldt eigenlijk hetzelfde. Iemand die kritisch is, spreekt of schrijft anders dan iemand die enthousiast is.
Slide 20 - Tekstslide
Tips voor het examen lezen, kijken en luisteren
Voor het examen:
Lees dagelijks een kwartiertje de krant (kan ook online)
Lees dagelijks enkele bladzijden uit een boek of lees korte verhalen
Kijk iedere dag naar het nieuws of een actualiteitenprogramma (Jinek, Nieuwsuur, EenVandaag)
Tijdens het examen:
Zorg dat je goed uitgerust bent.
Lees de instructies (vooraf én bij de vragen) goed door.
Neem je tijd.
Lees de eerste en laatste zin van elke alinea extra goed door.